1.3 Weet wat je nodig hebt!

1.3 Weet wat je nodig hebt!
H1 Economie is meer dan geld
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

1.3 Weet wat je nodig hebt!
H1 Economie is meer dan geld

Slide 1 - Diapositive

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen 1.2
  • Je kunt beschrijven hoe geld is ontstaan.
  • Je kunt onderscheid maken tussen chartaal en giraal geld.
  • Je kunt beschrijven hoe je met verschillende soorten geld kunt betalen.
  • Je kunt een nieuw saldo op je rekening uitrekenen. 

Slide 3 - Diapositive

Begrippen paragraaf 1.2
  • Chartaal geld
  • Directe ruil
  • Elektronisch betalen
  • Giraal geld
  • Indirecte ruil
  • Ruilmiddel
  • Saldo 

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen 1.3
  • Je kunt uitleggen wat voor behoeften je kunt hebben.
  • Je kunt met voorbeelden uitleggen waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
  • Je kunt het verschil tussen goederen en diensten uitleggen.
  • Je kunt uitleggen hoe je in je behoeften kunt voorzien.
  • Je kunt met een percentage een getal uitrekenen. 

Slide 5 - Diapositive

Vandaag de hele les klassikaal

Slide 6 - Diapositive

Behoeften
  • Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben noemen we een                                                      behoefte
Basisbehoeften                                                       Overige behoeften
Nodig om te overleven                                         Maakt het leven            - Eten                                                                            leuker/ makkelijker
- Kleding                                                                      - Smartphone
- Woonruimte                                                            - Merkkleding

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Behoeften verschillen
Mensen hebben verschillende behoeften. Dat kan komen door:
  • verschil in smaak
  • verschil in geslacht
  • verschil in leeftijd
  • verschil in budget (= het geld waarover je kunt beschikken).

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Goederen
  • Tastbare producten
  • Kunt het aanraken
  • Voorbeeld fiets



Diensten
  • Niet-tastbare producten
  • Iemand doet iets voor jou 
  • voorbeeld fietsenmaker

Slide 13 - Diapositive

verbruiksgoederen
  • Gebruik je een korte tijd
  • Gaat daarna op
  • Voorbeeld Frikandelbroodje
Gebruiksgoederen
  • Gaat lange tijd mee 
  • Gebruik je vaker
  • Voorbeeld oven

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Consumeren
  • Het kopen van een goed of dienst noemen we consumeren
  • consumeren is het kopen van een goed of dienst om in je behoeften te voorzien
  • Als je iets koopt ben je een consument
Zelfvoorziening
  • Als je zelf iets maakt om in je eigen behoeften te voorzien noem je dat zelfvoorziening
  • Dit doe je, omdat je het leuk vindt of om geld te besparen
  • Voorbeeld: Moestuin

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Met procenten een getal berekenen
Wat is een procent?
- Een procent is een deel van 100
- Dit kan ook meer zijn dan 100, maar meestal minder.
- Maar we gaan altijd uit van het gehele getal, dit getal is 100%

We gebruiken 2 manieren om een getal met een percentage uit te rekenen

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Delen door 100 x percentage (verhoudingstabel)
Van de 120 examenleerlingen 65% examen in economie.
Hoeveel leerlingen zijn dat?
Stap 1: Maak van de vraag een som.
                65% van 120 =
Stap 2: Reken uit hoeveel 1% is.
                120 : 100 = 1,2
Stap 3: Vermenigvuldig dit antwoord met het percentage
                1,2 x 65 = 78 leerlingen

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Begrippen paragraaf 1.3
  • Basisbehoeften
  • Diensten
  • Goederen
  • Zelfvoorziening 

Slide 26 - Diapositive

Je kunt nu
  • Je kunt uitleggen wat voor behoeften je kunt hebben.
  • Je kunt met voorbeelden uitleggen waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
  • Je kunt het verschil tussen goederen en diensten uitleggen.
  • Je kunt uitleggen hoe je in je behoeften kunt voorzien.
  • Je kunt met een percentage een getal uitrekenen. 

Slide 27 - Diapositive

Aan het werk!

Maken opdrachten 1.3:1(k), 2(k), 4(k), 5(k), 6(k), 7(k), 9(k), 11(k), 13(k), 15(k), 16(k), 18(k) en 19(k)
Klaar?
Laten controleren bij de docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  
Laten aftekenen bij de docent, bij goedkeuring:
  • Bezig met een ander vak
  • Lezen


 

timer
25:00

Slide 28 - Diapositive