Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Paragraaf 1
Huur en verhuur
Slide 1 - Diapositive
Wat is een plicht voor huurders?
A
Het krijgen van huur
B
Het betalen van huur
Slide 2 - Quiz
Is een mondelinge afspraak over huur geldig?
A
Ja
B
Nee
Slide 3 - Quiz
Paragraaf
Een eigen huis
Slide 4 - Diapositive
De makelaar (1)
Slide 5 - Diapositive
Annelies wil een eigen huis. Haar hart gaat uit naar een
bestaand huis in een gezellige buurt, niet te ver van haar werk en dicht bij een bushalte. Ze is al bij de bank geweest.
De bank wil haar tot 210.000 euro lenen voor de aankoop van een huis.
Slide 6 - Diapositive
Annelies gaat samen met een makelaar op huizenjacht. De makelaar laat foto’s zien van woningen die te koop zijn (afb. 19).
Waarom laat de makelaar haar juist deze drie foto’s zien?
Slide 7 - Question ouverte
Wat voor risico’s loopt Annelies als ze zonder hulp van een makelaar op huizenjacht gaat?
Slide 8 - Question ouverte
De makelaar (2)
Slide 9 - Diapositive
Naast het huis ligt een bouwterrein. Waarom is het belangrijk om de bestemming van dit stuk grond te weten?
Slide 10 - Question ouverte
Annelies hoort van een kennis dat er een huis te koop staat voor € 130.000. Het lijkt een koopje, maar ze twijfelt.
Bekijk afbeelding 20. Als ze dit huis koopt, is ze meer dan € 210.000 kwijt voor ze er kan wonen. Leg dit uit.
Slide 11 - Question ouverte
Bijkomende kosten
Slide 12 - Diapositive
Annelies bekijkt een woning met een vraagprijs van € 205.000. Ze is enthousiast voor deze woning en ze wil een bod uitbrengen. Op advies van de makelaar biedt ze € 195.000. In afbeelding 21 staat hoeveel zij dan in totaal zou moeten betalen voor deze woning. Bereken het bedrag van de bijkomende kosten van deze woning.
Slide 13 - Question ouverte
Uitwerking
€ 213.400 – € 195.000 = € 18.400
Slide 14 - Diapositive
Hoeveel zijn de bijkomende kosten in procenten van de aankoopsom? Rond je antwoord af op één decimaal.
Slide 15 - Question ouverte
Uitwerking
€ 18.400 : € 195.000 × 100 = 9,4%
Slide 16 - Diapositive
Is het bod van Annelies € 195.000 k.k. of € 195.000 v.o.n.?
A
Kosten Koper
B
Vrij Op Naam
Slide 17 - Quiz
Het koopcontract (1)
Slide 18 - Diapositive
Ze wacht niet met kopen totdat ze zeker weet of ze over voldoende geld kan beschikken. Waarom niet?
Slide 19 - Question ouverte
Annelies spreekt met de verkoper af dat de koop niet doorgaat als ze niet voldoende geld kan lenen. Hoe wordt zo’n afspraak genoemd?
Slide 20 - Question ouverte
Het koopcontract (2)
Slide 21 - Diapositive
De bank is bereid om Annelies € 215.000 te lenen. Dat is genoeg om alles te kunnen betalen. Bekijk afbeelding 22.
Annelies moet vóór de koop alle kosten en de koopsom aan de notaris betalen. Waarom is dat zo geregeld?
Slide 22 - Question ouverte
De notaris controleert of de verkoper eigenaar is van het huis. Waarom is dit belangrijk voor Annelies?
Slide 23 - Question ouverte
Welke instelling houdt bij wie de eigenaar is van elke woning?
Slide 24 - Question ouverte
Wie betaalt de onroerendezaakbelasting (OZB)?
A
de eigenaar van een huis
B
de huurder van een huis
C
de overheid
D
de makelaar
Slide 25 - Quiz
Wat is juist?
A
Bij een huurhuis is de huurbaas de eigenaar.
B
Bij een koophuis betaal je huur.
C
Een hypotheek wordt iedere maand hoger.
D
Bij een huurhuis heb je altijd recht op huurtoeslag.
Slide 26 - Quiz
Paragraaf 3
De woningfinanciering
Slide 27 - Diapositive
Bij welke hypotheekvorm los je een steeds groter bedrag af?
A
Lineaire hypotheek
B
Annuïteitenhypotheek
Slide 28 - Quiz
12. Ali en Zara willen een huis kopen. De makelaar zegt dat ze ook naar een notaris moeten. Waarom is dat?
A
Die zet de huur van hun huis stop.
B
Die regelt een hypotheek.
C
Daar moeten ze een koopcontract ondertekenen.
Slide 29 - Quiz
Juist of onjuist? Als je een hypotheek afsluit, heb je altijd een onderpand.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 30 - Quiz
Paragraaf 4
Huren of kopen
Slide 31 - Diapositive
Als je voor korte tijd een woning nodig hebt kun je beter huren.
A
juist
B
onjuist
Slide 32 - Quiz
Waaruit bestaan de kosten koper?
A
Advertentiekosten, overdrachtsbelasting en kosten voor het kadaster.
B
Kosten voor het kadaster, kosten voor de makelaar en overdrachtsbelasting.
C
D
Overdrachtsbelasting, notariskosten en kosten voor het kadaster.
Slide 33 - Quiz
De huur van je huis is hoog en je verdient niet zo veel. Je kunt huurtoeslag krijgen. Van wie krijg je huurtoeslag?
A
Van de belastingdienst.
B
Van de gemeente.
C
Van de woningbouwvereniging.
D
Van de makelaar.
Slide 34 - Quiz
OZB staat voor
A
onaangeroerdezaak-belasting
B
onroerendezaak-belasting
C
onaangetastezaak-
belasting
D
onverdrachtzaak-
belasting
Slide 35 - Quiz
Paragraaf 5
Verzekeren, hoe dan?
Slide 36 - Diapositive
Slide 37 - Vidéo
03:11
Juist of onjuist? Hoe hoger het risico, hoe hoger de premie.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 38 - Quiz
03:49
Een ... verzekering dekt de schade die je door brand, inbraak of waterlekkage hebt aan de spullen in je huis.
A
opstal
B
inboedel
Slide 39 - Quiz
04:11
AVP staat voor Aansprakelijkheids Verzekering voor Personen
A
waar
B
niet waar
Slide 40 - Quiz
05:14
Welke van de volgende autoverzekeringen is verplicht?
A
Cascoverzekering
B
WA-verzekering
Slide 41 - Quiz
Waarom betaal je minder premie bij een hoger eigen risico?
Slide 42 - Question ouverte
Thea sluit een doorlopende reisverzekering af. De jaarpremie is € 37, de poliskosten zijn € 5,25. De assurantiebelasting is 21%. Bereken de verzekeringskosten.
Welk voertuig hoef je niet te verzekeren op de openbare weg?
A
fiets
B
bromfiets
C
scooter
D
auto
Slide 45 - Quiz
Een verzekering voor je spullen in je huis noem je een ...
A
inboedelverzekering.
B
opstalverzekering.
Slide 46 - Quiz
Je premie is €70. De poliskosten zijn €4,50. De assurantiebelasting is 21%. Wat zijn de verzekeringskosten?
Slide 47 - Question ouverte
Uitwerking
premie = € 70,00
poliskosten = € 4,50
premie + poliskosten = € 74,50
21% assurantiebelasting = € 15,65 (74,50 : 100 x 21)
totale kosten = € 74,50 + € 15,65 = € 90,15
Slide 48 - Diapositive
Paragraaf 6
Goed verzekerd
Slide 49 - Diapositive
Gebruik de bonus-malusladder hiernaast (door erop te klikken wordt hij groter). Henk rijdt al jaren schadevrij en zit in trede 17 in 2018. Hij claimt in december 2018 twee schades. Zijn brutopremie bedraagt € 1.500 per jaar.
Hoeveel premie betaalt hij in 2019?
Slide 50 - Question ouverte
Uitwerking
In trede 17 met 2 schades val je terug naar trede 6, waar hij nog maar 40% korting krijgt.
In 2019 moet hij € 1.500 betalen min de koring van 40%, oftewel hij betaalt 60% van zijn brutopremie.
€ 1.500 x 60% = € 900
Slide 51 - Diapositive
Hoe heet de verzekering die de schade dekt als je met je auto schade bij iemand anders veroorzaakt?
A
AVP
B
casco
C
WA
D
geen idee
Slide 52 - Quiz
De premie is 2,75 promille van € 5.000 Hoeveel is de premie?
Slide 53 - Question ouverte
Uitwerking
€ 5000 / 1000 x 2,75 = €13,75
Slide 54 - Diapositive
Meneer de Groot heeft een inboedel t.w.v. €60.000. Voor de zekerheid verzekert hij de inboedel voor €80.000. Hij betaalt een premie van €1,50 per €1.000 verzekerd bedrag. Bij een inbraak is er voor €12.000 schade. Hoe hoog is de premie en hoeveel keert de verzekeraar uit?