Verschil past en present

Welcome everyone!
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welcome everyone!

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
  • Je weet hoe je in het Engels het verschil maakt tussen de tegenwoordige tijd en verleden tijd. 
  • Je kent het verschil tussen: 
  • de present simple en present continuous 
  • de past simple en past continuous

Slide 2 - Diapositive

De tegenwoordige tijd
  • De tegenwoordige tijd noem je de present
  • Er zijn twee manier om te zeggen dat er iets in de present gebeurt:
  • De present simple
  • De present continuous

Slide 3 - Diapositive

De present simple

Gebruik je bij
  • Gewoontes: iets wat je normaal gesproken doet:
  • I walk to school
  • I eat breakfast in the morning
  • Feiten: iets wat altijd waar is:
  • Water boils at 100  degrees celcius

Slide 4 - Diapositive

Hoe vorm je de present simple?
Hele werkwoord zonder de to: To swim



I
swim
every morning.
You 
swim 
every morning.
He/She/It
swims
every morning.
We 
swim 
every morning. 
They 
swim 
every morning. 

Slide 5 - Diapositive

Let op de shitregel!!
Bij de present simple moet je de shitregel gebruiken: 
Bij He, She en It, (of alles wat je kunt vervangen door he, she of it), komt er een s achter het werkwoord.
My father sleeps at night. 
My sister reads in her book. 



Slide 6 - Diapositive

Welke zin staat in de present simple? (tegenwoordige tijd)
A
I walk to school.
B
I walked to school.
C
I am walking to school.
D
I was walking to school.

Slide 7 - Quiz

We often ........ (to talk) about our holiday.

Slide 8 - Question ouverte

He often ....... (to call) his friend.

Slide 9 - Question ouverte

The game ....... (to start) in ten minutes.

Slide 10 - Question ouverte

De present continuous
Wanneer gebruik je de present continous?

  • Als iets NU gebeurt. 

Slide 11 - Diapositive

I am walking to school


Als je het op dit moment aan het doen bent: het duurt even (vandaar de duurvorm). 

Present continuous. 

Slide 12 - Diapositive

Hoe vorm je de present continuous?
Onderwerp
Vorm van To Be
Werkwoord + ING
Rest van de zin
I
am
walking
to school. 
You
are
doing
your homework
He/She/It
is
drinking
water. 
We
are 
sitting
in the classroom
They 
are 
looking
out of the window

Slide 13 - Diapositive

Voorbeeld
Timmy is sitting on a warm toilet seat.

Slide 14 - Diapositive

Sleep de persoonsvorm naar de juiste vorm van To be. 
Am
Are
Is
I
You
He
She
It
We
They

Slide 15 - Question de remorquage

Zet de zin in de present continuous:
my sister ____________(watch) tv in the living room.

Slide 16 - Question ouverte

vul in de present continuous:
my friends ________(play) tennis.

Slide 17 - Question ouverte

Zet de zin in de present continuous:
My father and mother ______ (work) in the garden.

Slide 18 - Question ouverte

Ik snap het verschil tussen de present simple en de present continuous.
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage

And now something completly different: The past.  

Slide 20 - Diapositive

Verleden tijd
  • De verleden tijd noem je de past
  • Er zijn twee manieren om te zeggen dat er iets in de past gebeurt:
  • de past simple
  • de past continuous

Slide 21 - Diapositive

De past simple
Je vormt de past simple door het werkwoord in de verleden tijd te zetten. 
Ik liep gisteren naar school.
Ik at gisteren spinazie. 

Slide 22 - Diapositive

Werkwoorden in het Engels:
er zijn 2 verschillende         regelmatige werkwoorden 
                                                           
                                                  onregelmatige werkwoorden
1
2

Slide 23 - Diapositive

           
             regelmatige werkwoorden       
1
werkwoord + -ed
play - played
walk - walked
work - worked
want - wanted

Slide 24 - Diapositive

           
             onregelmatige werkwoorden

2
Het tweede woord uit de rijtjes 
To do - did - done
To eat - ate - eaten
To fight - fought - fought

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

kies de past simple:
Yesterday I played / was playing football
A
played
B
was playing

Slide 27 - Quiz

Zet de zin in de past simple:
last year we lived / were living in London.
A
lived
B
were living

Slide 28 - Quiz

The past continuous
The past continuous gebruik je om te zeggen dat er iets aan de gang was /dat je iets aan het doen was in de verleden tijd. Het duurde even. 

Op de volgende sheet vind je een filmpje dat de past continuous nog een keer uitlegd. 

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Hoe vorm je de past continuous?
Onderwerp
Verleden tijd van To Be
Werkwoord + ING
Rest van de zin
I
was
walking
to school. 
You
were
doing
your homework
He/She/It
was
drinking
water. 
We
were
sitting
in the classroom
They 
were
looking
out of the window

Slide 31 - Diapositive

SAMENVATTING
Past Continuous
was / waren aan het ............

was

were
hele werkwoord
+ ING
+
}
I
he, she, it
you
we
you
they

Slide 32 - Diapositive

 When do we use was / were?
I ______ wrong.
You ______ wrong.
He, She, It  ______ wrong. 
We ______ wrong.
They ______ wrong.
Was
were
was
was
were
were
was
were
were
was

Slide 33 - Question de remorquage

Slide 34 - Vidéo

Zet de zin in de past continuous:
I did / was doing my homework
A
did
B
was doing
C
were doing

Slide 35 - Quiz

Zet de zin in de past continuous:
the dog was barking / barked.
A
barked
B
was barking
C
were barking

Slide 36 - Quiz

Ik snap het verschil tussen de past simple en de past continuous.
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Sondage

Slide 38 - Lien

Slide 39 - Lien

Slide 40 - Lien

Slide 41 - Lien

Slide 42 - Lien

Slide 43 - Lien

Slide 44 - Lien

Slide 45 - Lien