Station Taalverzorging BA3 perron 4

Taalverzorging BA3 perron 4
De Rooi Pannen
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Taalverzorging BA3 perron 4
De Rooi Pannen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Hoeveel zinsdelen zie je hier?

Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 3 - Quiz

Bij mijn oma doe ik altijd spelletjes met mijn nichtje.
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 4 - Quiz

opdrachten uit het boek
Lees eerst  samen de uitleg op blz. 54 door.
Maken opd. 1 t/m 4

Slide 5 - Diapositive

Wat is een werkwoord?

Slide 6 - Carte mentale

Slide 7 - Vidéo

Tijdproef
Er zijn verschillende manieren om de pv te vinden. Wij gebruiken de tijdproef.
1. In welke tijd staat de zin? (In de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?)
2. Verander de zin van tijd
3. Welk werkwoord is veranderd? Dat is de persoonsvorm

Slide 8 - Diapositive

In welke tijd staat deze zin?
Wanneer komt je tante naar jou?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 9 - Quiz

Welk woord verandert er als je de zin van tijd verandert?
Wanneer komt je tante naar jou?

A
wanneer
B
komt
C
je tante
D
naar jou

Slide 10 - Quiz

Benoem alle werkwoorden in de zin.
Vorige week heeft mijn neef een auto gekocht
A
Vorige week
B
heeft
C
heeft gekocht
D
een auto

Slide 11 - Quiz

Benoem alle werkwoorden in de zin.
Ik zal een cadeautje voor je gaan kopen.
A
zal
B
een cadeautje
C
zal een cadeautje kopen
D
zal gaan kopen

Slide 12 - Quiz

Het 
onderwerp 
in de zin...



    Wat is dat 
           ook alweer...?



Slide 13 - Diapositive

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Slide 14 - Carte mentale

Het onderwerp
Je vindt het onderwerp door de volgende stappen te zetten:
  

1. Zoek de werkwoorden in de zin.
2. Maak de vraag: WIE/wat + alle werkwoorden?
3. Wat is het antwoord?
Dat is het onderwerp van de zin.

Slide 15 - Diapositive

opdrachten uit het boek
lezen:
uitleg op blz. 56

maken:
blz. 55 
opdr. 5 - 7 - 8 - 9


Slide 16 - Diapositive

samenvatting
1. persoonsvorm              PV            tijdproef
2. werkwoordelijk gez.  WWG      pv + andere ww (als die er zijn)
3. onderwerp                     OND       WIE/wat + wwg?
4. lijdend voorwerp         LV           wie/WAT + wwg + ow?
                                                              * Het lv begint nooit met een vz.
                                                              * Het lv is nooit een hoeveelheid of
                                                                 afstand.

Slide 17 - Diapositive

Samenvatting
5. meewerkend voorwerp   MW     Aan of voor wie + wwg + ow + lv
     Het is altijd een persoon of een dier

6. bijwoordelijke bepaling (BWB) Is alles wat overblijft. 
     Geeft vaak antwoord op vragen als Waar, wanneer, hoevaak,           waarmee etc.

Slide 18 - Diapositive

Opdrachten uit het boek
Maken: blz. 60  
opd. 11 t/m 19 + 21



Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm altijd?
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Een lidwoord

Slide 21 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 22 - Quiz

Waarom kom je niet op mijn feestje?
Waarom is de persoonsvorm
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 24 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De mentor heeft het rooster uitgelegd.
A
De mentor
B
het rooster
C
heeft
D
heeft uitgelegd

Slide 25 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
Gisteren heeft de bakker een taart gemaakt.
A
Gisteren
B
een taart
C
de bakker
D
Heeft

Slide 26 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
Gisteren heeft de bakker een taart gemaakt.
A
Gisteren
B
een taart
C
de bakker
D
Heeft

Slide 27 - Quiz

Tekst
Persoonsvorm
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Zin vragend maken.
Zin in een andere tijd zetten.
Wie/wat + PV.
Wie/wat + onderwerp + gezegde.

Slide 28 - Question de remorquage

afsluiting
Maak online de Test jezelf van perron 4.
Als je minder dan 50% goed hebt, maak je ook de extra oefeningen.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive