Pitfalls (Valkuilen)

Pitfalls

Valkuilen


1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Pitfalls

Valkuilen


Slide 1 - Diapositive

Today's program
- Explanation pitfalls (valkuilen)


Slide 2 - Diapositive

Leerdoel
Ik kan een aantal valkuilen in het Engels herkennen en deze ontwijken in een Engelse taal.

Slide 3 - Diapositive

What is the correct spelling of 'morgen'?
A
tomorrow
B
tommorrow
C
tommorow

Slide 4 - Quiz

Welk Engels woord spel jij weleens verkeerd? Vul in.

Slide 5 - Question ouverte

Valkuilen

Er zijn een aantal woorden die door elkaar worden gehaald, waardoor je sneller fouten maakt in het Engels.


In de volgende dia's zullen deze woorden aan bod komen.


Doel: valkuilen herkennen en het juiste toepassen.

Slide 6 - Diapositive

to / too
To = naar, aan
Too = te

Examples:
This present is from me to you. 

Don't screw the bolts in too tightly.

Slide 7 - Diapositive

to / too

To = aan, naar, te
Voor een werkwoord kan de betekenis 'te' zijn.
You are wise enough to understand my explanation.


Too = te, ook
Don't screw the bolts in too tightly.

Slide 8 - Diapositive

than / then

than = dan
Gebruik je in vergelijkingen.


then = toen
Geeft een tijd aan.



Slide 9 - Diapositive

then / than


The sequel is even worse than the first film.


Then he scored the winning goal.

Slide 10 - Diapositive

You have ____ let me go. I'm innocent!
A
to
B
too

Slide 11 - Quiz

He is taller ____ his brother.
A
than
B
then

Slide 12 - Quiz

Your / You're

De meest gemaakte fout door jullie!


Your = jouw (bezittelijk voornaamwoord)
You're = you are (samentrekking van twee woorden)

First, collect your materials.
You're late. Do get up earlier.

Slide 13 - Diapositive

Its / It's

Its = van het (bezittelijk voornaamwoord van it)

I parked my car in its usual place.

It's = it is/has. Het is/heeft (samentrekking van twee woorden)
It's time to go to the dentist.

Slide 14 - Diapositive

____ doing a good job.
A
your
B
you're

Slide 15 - Quiz

The cat wagged ____ tail
A
its
B
it's

Slide 16 - Quiz

their / there / they're

their = hun (bezittelijk voornaamwoord)
They buy their school uniforms online.


there = er, daar (plaats)
Do you want to go over there

Slide 17 - Diapositive

their / there / they're

They're = they are. Zij zijn (samentrekking)
They're my best friends.


Deze drie spreek je op dezelfde manier uit, maar ze verschillen in betekenis!



Slide 18 - Diapositive

where / were / we're
where = waar (vraagwoord)
Where do you want to go?

were = was/waren (verleden tijd van to be)
They were very nice to me.

Slide 19 - Diapositive

where / were / we're

We're = we are. Wij zijn (samentrekking).

We're big fans of documentaries.


Allemaal een andere uitspraak. Klik op de icoontjes om de uitspraak te beluisteren.



Slide 20 - Diapositive

Where is Mandy? Over _____.
A
their
B
there
C
they're

Slide 21 - Quiz

We ____ cycling to school when I lost my phone.
A
where
B
were
C
we're

Slide 22 - Quiz

Practice
Do exercise 26  and 27 in your Activity book on p47. 

You have 10 minutes to complete this exercise.
timer
10:00

Slide 23 - Diapositive

Checking answers
Look at the teacher's screen
 in Teams to check the answers together.

Slide 24 - Diapositive

Leerdoel behaald?
Ik herken de valkuilen in het Engels.
A
Yes
B
Almost, I need more practice.
C
Almost, I need more explanation.

Slide 25 - Quiz

Vul de vragen die je nog hebt over dit onderwerp hieronder in.

Slide 26 - Question ouverte