waar + prepositie

Ik heb thee, koffie, chocolademelk, frisdrank, bier...
Wat vind je lekker.
Ik houd van witte wijn.
Ik wacht op mijn vriendin.
Ik schrijf met een potlood.
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2WOStudiejaar 6

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Ik heb thee, koffie, chocolademelk, frisdrank, bier...
Wat vind je lekker.
Ik houd van witte wijn.
Ik wacht op mijn vriendin.
Ik schrijf met een potlood.

Slide 1 - Diapositive

Ik heb thee, koffie, chocolademelk, frisdrank, bier...
Wat vind je lekker.
Ik houd van witte wijn.
Ik wacht op mijn vriendin.
Ik schrijf met een potlood.
Waar heb je zin in?
Waarin heb je zin?

Slide 2 - Diapositive

Ik heb thee, koffie, chocolademelk, frisdrank, bier...
Wat vind je lekker.
Waarom 'waar' en niet 'wat'?
Ik houd van witte wijn.
Ik wacht op mijn vriendin.
Ik schrijf met een potlood.
Waar heb je zin in?
Waarin heb je zin?

Slide 3 - Diapositive

Ik heb thee, koffie, chocolademelk, frisdrank, bier...
Wat vind je lekker.
Waar heb je zin in?
Vanwege de vaste combinatie met een prepositie:
zin hebben in.
Ik houd van witte wijn.
Ik wacht op mijn vriendin.
Ik schrijf met een potlood.
Waarin heb je zin?

Slide 4 - Diapositive

Ik heb thee, koffie, chocolademelk, frisdrank, bier...
Wat vind je lekker.
vaste combinatie met prepositie
Ik houd van witte wijn.
Waar houd je van?
Waarvan houd je?
Ik wacht op mijn vriendin.
Ik schrijf met een potlood.
Waar heb je zin in?
Waarin heb je zin?
houden van

Slide 5 - Diapositive

Ik heb thee, koffie, chocolademelk, frisdrank, bier...
Wat vind je lekker.
vaste combinatie met prepositie
Ik houd van witte wijn.
Waar houd je van?
Waarvan houd je?
Waar wacht je op?
Waarop wacht je?
Ik wacht op mijn vriendin.
Ik schrijf met een potlood.
Waar heb je zin in?
Waarin heb je zin?
wachten op

Slide 6 - Diapositive

Ik heb thee, koffie, chocolademelk, frisdrank, bier...
Wat vind je lekker.
vaste combinatie met prepositie
Ik houd van witte wijn.
Waar houd je van?
Waarvan houd je?
Waar wacht je op?
Waarop wacht je?
Ik wacht op mijn vriendin.
Waar schrijf je mee?
Waarmee schrijf je?
Ik schrijf met een potlood.
Waar heb je zin in?
Waarin heb je zin?
schrijven met

Slide 7 - Diapositive

Maak zinnen met:
kans hebben op
afhankelijk zijn van
bezig zijn met
invloed hebben op
uitkijken naar
uitleg geven over
moeite hebben met
interesse hebben in
reizen naar

Slide 8 - Diapositive

met, tot, naar, uit
helpen met
Waar leidt dat toe?
leiden tot
Waar ga je naartoe?
met -> mee
tot -> toe
naar -> naartoe
Waar kan ik u mee helpen?
gaan naar
Waar kom je vandaan?
komen uit
uit -> vandaan

Slide 9 - Diapositive

Ik denk aan de vakantie.
Ik denk eraan dat ik nog boodschappen moet doen.
Vooruitwijzen met er
Ik heb moeite met grammatica.
Waar denk je aan?
Ik heb er moeite mee om vroeg op te staan.
Waar heb je moeite mee?

Slide 10 - Diapositive