FUTUR: proche, simple et du passé

Bonjour! Prenez un cahier et un stylo.
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Bonjour! Prenez un cahier et un stylo.

Slide 1 - Diapositive

FUTUR: proche, simple et du passé
alles over de futur

Slide 2 - Diapositive

Aan het einde van de les...
... kan ik uitleggen wat het verschil is tussen futur proche, simple en du passé.

Slide 3 - Diapositive

futur PROCHE
Bespreek met elkaar:

Wat is de futur PROCHE?
Wat is de regel?
Wat moet je uit je hoofd leren om deze tijd toe te passen?
Bedenk één voorbeeldvraag, schrijf die op in je schrift.

Slide 4 - Diapositive

futur PROCHE
Toekomende tijd met gaan = ik ga werken, wij gaan maken enz.
DE REGEL: aller + infinitief. Je moet het werkwoord aller kennen.

je vais - tu vas - il / elle / on va - nous allons - vous allez - ils / elles vont

Je vais travailler = ik ga werken, nous allons faire = wij gaan maken etc.

Slide 5 - Diapositive

futur SIMPLE
Bespreek met elkaar:

Wat is de futur SIMPLE?
Wat is de regel? Onderscheid regelmatig en onregelmatig?
Wat moet je uit je hoofd leren om deze tijd toe te passen?
Bedenk één voorbeeldvraag, schrijf die op in je schrift.

Slide 6 - Diapositive

futur SIMPLE
Toekomende tijd met zullen = ik zal gaan, wij zullen doen enz.
DE REGEL: hele ww (regelm.) / stam (onregelm.) + uitgangen avoir.
uitgangen: ai - as - a - ons - ez - ont
stammen: être -> ser           avoir -> aur                 faire -> fer       
                     aller -> ir              prendre -> prendr

J'irai = ik zal gaan, nous ferons = wij zullen doen etc.

Slide 7 - Diapositive

futur DU PASSÉ
Bespreek met elkaar:

Wat zou de futur DU PASSÉ kunnen zijn?
Welke overeenkomsten zouden er zijn met de futur simple?
Welke uitgangen denk je dat er gebruikt worden in deze tijd? Tip: je kent de uitgangen al van een andere tijd...

Slide 8 - Diapositive

futur DU PASSÉ
Toekomende tijd met zouden = ik zou gaan, wij zouden doen enz.
DE REGEL: hele ww (regelm.) / stam (onregelm.) + uitgang imparfait.
uitgangen: ais - ais - ait - ions - iez - aient
stammen: être -> ser           avoir -> aur                 faire -> fer       
                     aller -> ir              prendre -> prendr

J'irais = ik zou gaan, nous ferions = wij zouden doen etc.

Slide 9 - Diapositive

je vais avoir
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 10 - Quiz

tu iras
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 11 - Quiz

vous seriez
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 12 - Quiz

tu vas regarder
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 13 - Quiz

elle aura
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 14 - Quiz

Tu vas aller au cinéma ce soir?
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 15 - Quiz

Je serai à l'école demain.
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 16 - Quiz

Tu ferais quoi aujourd'hui?
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 17 - Quiz

Nous regarderions ce film, mais il n'est plus sur Netflix.
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 18 - Quiz

Elle ne va pas nager à la piscine.
A
futur proche
B
futur simple
C
futur du passé

Slide 19 - Quiz

Vertaal: je vais regarder
A
ik ga kijken
B
ik zal kijken
C
ik zou kijken

Slide 20 - Quiz

Vertaal: je regarderai
A
ik ga kijken
B
ik zal kijken
C
ik zou kijken

Slide 21 - Quiz

Vertaal: je regarderais
A
ik ga kijken
B
ik zal kijken
C
ik zou kijken

Slide 22 - Quiz

Vertaal: tu feras
A
jij gaat doen
B
jij zal doen
C
jij zou doen

Slide 23 - Quiz

Vertaal: elles seraient
A
zij gaan zijn
B
zij zullen zijn
C
zij zouden zijn

Slide 24 - Quiz

Vertaal: ik ga (gaan)
A
je vais aller
B
j'irai
C
j'irais

Slide 25 - Quiz

Vertaal: jij zal nemen
A
tu vas prendre
B
tu prendras
C
tu prendrais

Slide 26 - Quiz

Vertaal: wij zouden hebben
A
nous allons avoir
B
nous aurons
C
nous aurions

Slide 27 - Quiz

Vertaal: ik zal zijn

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal: jij gaat zoeken

Slide 29 - Question ouverte

Vertaal: u zou kijken

Slide 30 - Question ouverte

Vertaal: zij zal hebben

Slide 31 - Question ouverte

Vertaal: jij zou maken

Slide 32 - Question ouverte

On s'entraîne: www.verbuga.eu

1e kolom: futur proche / futur / conditionnel (futur du passé)
2e kolom: aller / avoir / être / faire / prendre
3e kolom: arriver / choisir
timer
5:00

Slide 33 - Diapositive

Aan het einde van de les...
... kan ik uitleggen wat het verschil is tussen futur proche, simple en du passé.

Slide 34 - Diapositive

Huiswerk

Leer de drie verschillende vormen van de futur (proche, simple en du passé).
Zie ook document op de Drive, mapje Frans klas 3.

Slide 35 - Diapositive