Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Conjunctuur
Slide 1 - Diapositive
www.cbs.nl
Slide 2 - Lien
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Hoe leidt loonstijging tot BESTEDINGSinflatie?
Slide 5 - Question ouverte
Slide 6 - Diapositive
Hoe leidt loonstijging tot KOSTENinflatie?
Slide 7 - Question ouverte
Loon-prijsspiraal
Werknemers willen bij inflatie prijscompensatie (lonen moeten net zoveel stijgen als de inflatie). De loonkosten zijn hoger, en dit wordt weer doorberekend in de producten. Hierdoor willen werknemers weer loonsverhoging.
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Hoe remt een rentestijging de bestedingsinflatie?
Slide 11 - Question ouverte
Slide 12 - Diapositive
Laagconjunctuur
Hoogconjunctuur
Conjuncturele werkloosheid
Onderbesteding
Krappe arbeidsmarkt
Bestedingsinflatie
Slide 13 - Question de remorquage
Wat is de formule voor de totale vraag naar goederen en diensten
A
C + I + O + E - M
B
C = I + O + E + M
C
C + I + O + M - E
D
C - I + O + E + M
Slide 14 - Quiz
Wat is het doel van een conjunctuurklok?
A
Het geeft de productiefactoren aan
B
Het geeft de stand weer van de indicatoren
C
Het laat zien hoe laat het is
D
Het laat het verloop van de conjunctuur zien
Slide 15 - Quiz
Wat is de definitie van het begrip 'productiecapaciteit'?
A
De maximaal mogelijke productieomvang
B
Hoeveel een bedrijf kan maken met grondstoffen
C
Hoeveel een bedrijf kan maken met het personeel in dienst
D
Hoeveel er in een jaar geproduceerd kan worden
Slide 16 - Quiz
Wij hebben twee soorten van inflatie geleerd. Welke twee zijn dit?
Slide 17 - Question ouverte
De overheid besluit de minimumlonen (het minimale loon wat werknemers moeten verdienen) te verhogen. Hierdoor moeten bedrijven hun personeel meer loon uit betalen. Welke soort van inflatie kan hierdoor optreden?
A
bestedingsinflatie
B
kosteninflatie
Slide 18 - Quiz
Bij inflatie stijgt dus het algemeen prijspeil in een land. Dezelfde producten kosten meer geld. Geld wordt dus minder waard. Wat is hiervan een gevolg?
Slide 19 - Question ouverte
In een bepaald jaar komen er opeens veel meer consumenten in een land. De bedrijven kunnen niet aan de vraag van deze consumenten voldoen. Zij hebben simpel weg niet genoeg producten. De bedrijven stellen hun verkoopprijzen bij en laten deze stijgen in de hoop dat de vraag naar producten nu minder wordt.
Vraag: Van welke soort inflatie is hier sprake?
A
bestedingsinflatie
B
kosteninflatie
Slide 20 - Quiz
bereken wat er op de plek van het vraagteken moet staan.
Jaar
Uurloon
Indexcijfer
2015
€12
100
2016
€14
?
Slide 21 - Question ouverte
De rente van banken (bij sparen en lenen) heeft invloed op de inflatie of deflatie. Kies het nummer met de juiste antwoorden.
Bij een hoge rente, lenen/sparen mensen meer. Dit betekent dat er meer/minder wordt uitgegeven. Om dit te veranderen zullen bedrijven hun prijzen laten stijgen/dalen. Dit kan leiden tot inflatie/deflatie
A
sparen, meer, dalen, deflatie
B
sparen, minder, stijgen, inflatie
C
sparen, minder, dalen, inflatie
D
sparen, minder, dalen, deflatie
Slide 22 - Quiz
Kies weer de letter met de juiste antwoorden.
Bij een lage rente, lenen/sparen mensen meer. Of te wel; mensen en bedrijven geven meer/minder geld uit. Dit kan leiden tot kosteninflatie/ bestedingsinflatie.
A
lenen, minder, kosteninflatie
B
lenen, meer, bestedingsinflatie
C
lenen, meer, kosteninflatie
D
lenen, minder, bestedingsinflatie
Slide 23 - Quiz
Kies het juiste antwoord.
Bij inflatie stijgt/daalt de koopkracht. Bij deflatie stijgt/daalt de koopkracht
A
daalt, daalt
B
daalt, stijgt
C
stijgt, daalt
D
daalt, daalt
Slide 24 - Quiz
Wat vind je nog lastig aan deze onderdelen (inflatie, deflatie, koopkracht e.d.) ?
Slide 25 - Question ouverte
In een fase van hoogconjunctuur neemt de bezettingsgraad van de bedrijven toe.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quiz
In een fase van hoogconjunctuur neemt de vraag naar arbeid toe.