Herhaling blok 1

Blok 1 
Herhaling 
1 / 57
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 57 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Blok 1 
Herhaling 

Slide 1 - Diapositive

Fictie of non-fictie 
Alles wat je leest kun je verdelen in twee groepen: fictie en non-fictie.
Verhalen en films over verzonnen gebeurtenissen en personen noemen we fictie.  --> Leesboek, gedicht, film
Verhalen en films over de werkelijkheid, met feiten en echte mensen (niet verzonnen) noemen we non-fictie
--> Krantenbericht, schoolboek

Slide 2 - Diapositive

Fictie of non-fictie?
Het weerbericht vin de krant voor het weer van vandaag.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 3 - Quiz

Fictie of non-fictie?
Een aflevering van een soapserie.

A
fictie
B
non-fictie

Slide 4 - Quiz

Fictie of non-fictie?
De gebruiksaanwijzing van je nieuwe telefoon.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 5 - Quiz

Fictie of non-fictie?
Een beoordeling van schooltassen op een website die producten vergelijkt.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 6 - Quiz

Fictie of non-fictie?
De musical Hotel te koop voor groep 8.

A
fictie
B
non-fictie

Slide 7 - Quiz

Fictie of non-fictie?
Een stripverhaal op de achterkant van de Donald Duck
A
fictie
B
non-fictie

Slide 8 - Quiz

Werkwoordsvormen
Bekijk de zinnen en kies steeds de juiste vorm van het (werkwoord dat tussen haakjes staat):
  1. Persoonsvorm (verandert bij de tijd/getalsproef, ook als het infinitief is, kies je voor pv) 
  2. Infinitief (heel werkwoord) 
  3. Voltooid deelwoord (begint met be, ge, ver en heeft een hulpww nodig) 

Slide 9 - Diapositive

Het kindje (heeft) het glas met sinaasappelsap helemaal leeggedronken.
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 10 - Quiz

Het kindje heeft het glas met sinaasappelsap helemaal (leeggedronken).
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 11 - Quiz

De wielrenner (heeft) door een val zijn been op twee plaatsen gebroken.
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

De wielrenner heeft door een val zijn been op twee plaatsen (gebroken).
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 13 - Quiz

Met onze ogen (kunnen) we veel kleuren beter waarnemen.
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Met onze ogen kunnen we veel kleuren beter (waarnemen).
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

's Avonds heeft Job zijn huiswerk (gemaakt).
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

Tessa (zal) na schooltijd haar paard verzorgen.
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 17 - Quiz

Tessa zal na schooltijd haar paard (verzorgen).
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 18 - Quiz

(Moest) je aan het GKC wennen?
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 19 - Quiz

Moest je aan het GKC (wennen)?
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord

Slide 20 - Quiz

Persoonsvorm 


De tijdproef: je zet de zin in een andere tijd.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
  • De toppers van klas MH1 lezen een boek
  • De toppers van klas MH1 lazen een boek

  • Pv=lezen


Slide 21 - Diapositive

Persoonsvorm 


De getalproef: Een zin staat in enkelvoud of meervoud, dit noemen we het getal.
Als je het deel dat het getal aangeeft verandert, dan verandert de persoonsvorm mee.

  • De toppers van klas MH1 lezen een boek
  • Het meisje uit klas MH1 leest een boek

Slide 22 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde 


Alle werkwoorden in de zin

  • De kinderen hebben Sinterklaas een tekening gegeven. 

  • wwg: hebben gegeven

Slide 23 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde 


Sommige werkwoorden kunnen gescheiden in de zin voorkomen.

  • Ik kleed me ‘s avonds altijd om.
  • Wwg = kleed om / omkleden

Slide 24 - Diapositive

Onderwerp 


De uitvoerder
wie of wat+ persoonsvorm?

  • De kinderen hebben Sinterklaas een tekening gegeven. 
  • Joep en Joris

Slide 25 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 26 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in...
Was jij de borden straks af?

Slide 27 - Question ouverte

Bewijs op 2 manieren dat het door jou gegeven antwoord de persoonsvorm is.

Slide 28 - Question ouverte

De leerlingen en meneer Topal verlangen naar de vakantie.
Wat is wwg?
A
De leerlingen en meneer Topal
B
verlangen
C
verlangen naar de vakantie
D
De leerlingen

Slide 29 - Quiz

De leerlingen en meneer Topal verlangen naar de vakantie.
Wat is het onderwerp?
A
De leerlingen en meneer Topal
B
verlangen
C
verlangen naar de vakantie
D
De leerlingen

Slide 30 - Quiz

Het gestreste meisje had op tijd bij sport willen komen
wat is wwg?
A
had willen
B
willen komen
C
had willen komen
D
op tijd bij sport

Slide 31 - Quiz

Het gestreste meisje had op tijd bij sport willen komen
wat is het onderwerp?
A
het meisje
B
het gestreste meisje
C
had willen komen
D
op tijd bij sport

Slide 32 - Quiz

Stam of ik-vorm 
Stam: heel werkwoord –en
  • Slapen – en  = Slap

Ik vorm: de vorm die je achter ik zet.
  • Slapen = ik slaap

Slide 33 - Diapositive

stam en ik-vorm van: geloven
A
gelov, geloof
B
gelov, geloov
C
geloven, gelov
D
geloov, geloof

Slide 34 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

begeleiden
A
begeleide - begeleid
B
begeleid - begeleid
C
begeleiden - begeleide
D
begeleide - begeleiden

Slide 35 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

fronzen
A
frons-frons
B
fronz-fronz
C
fronz-frons
D
frons-fronz

Slide 36 - Quiz

Wat moet je doen om van de stam de ik-vorm te maken? Soms moet je 2 dingen veranderen!!

accepteren - accepter - ik .........

A
klinker toevoegen
B
medeklinker weghalen
C
van een z een s maken
D
van een v een f maken

Slide 37 - Quiz

Wat moet je doen om van de stam de ik-vorm te maken? Soms moet je 2 dingen veranderen!!

frituren - ........ - ik .........

A
klinker toevoegen
B
medeklinker weghalen
C
van een z een s maken
D
van een v een f maken

Slide 38 - Quiz

Wat moet je doen om van de stam de ik-vorm te maken? Soms moet je 2 dingen veranderen!!

verliezen - verliez- ik verlies

A
klinker toevoegen
B
medeklinker weghalen
C
van een z een s maken
D
van een v een f maken

Slide 39 - Quiz

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

stoven
A
stoof - stoof
B
stove - stoof
C
stov - stof
D
stov - stoof

Slide 40 - Quiz

Tegenwoordige tijd 
  • Ik-vorm = Ik slaap.
  • Ik-vorm + t = hij/zij/jij/u/het slaapt.

  • Ik vorm = Als je of jij achter de persoonsvorm staat en het onderwerp van de zin is.

  • Hele werkwoord = wij/zij/jullie slapen.

Slide 41 - Diapositive

Tegenwoordige tijd
betalen
Hij .............. te veel.

Slide 42 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd
kopen
Ik .............. te veel.

Slide 43 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd
wedden
Hij .............. voor een zak snoep dat hij een 8 gaat halen.

Slide 44 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd
rennen
Wij .............. vaak rondjes bij gym.

Slide 45 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd
zwemmen
Zij .............. iedere dinsdag

Slide 46 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd
komen
.............. jij ook naar het schoolfeest?

Slide 47 - Question ouverte

Synoniemen 

Slide 48 - Diapositive

Een synoniem is...
A
het zelfde woord, andere betekenis.
B
een ander woord, zelfde betekenis.

Slide 49 - Quiz

Geef het synoniem van corpulent
A
dun
B
dik
C
mooi
D
ijverig

Slide 50 - Quiz

Geef het synoniem van sanctie
A
straf
B
beloning
C
prijs
D
kosten

Slide 51 - Quiz

Lezen
Je krijgt een tekst. Lees deze in stilte door! 

Slide 52 - Diapositive

Kijk naar de titel, de kopjes en de foto’s bij de tekst. Wat verwacht je dat de tekst je
gaat vertellen?

Slide 53 - Question ouverte

Over welke twee initiatieven gaat de inleiding?

Slide 54 - Question ouverte

Welke vier redenen om goed te ontbijten worden
genoemd?

Slide 55 - Question ouverte

Waarom zijn volkorenbrood en bruinbrood de
gezondste keuzes als ontbijt?

Slide 56 - Question ouverte

Voor welk publiek is deze tekst geschreven?
A
Breed publiek
B
Kleiner gespecialiseerd publiek
C
Eén persoon of een kleine groep

Slide 57 - Quiz