11.2 transport bij dieren

Thema 11
Bs 2 Transport bij dieren
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Thema 11
Bs 2 Transport bij dieren

Slide 1 - Diapositive

Sleep de onderstaande woorden in het goede vakje.
Wel in bloedplasma
Niet in bloedplasma
Bloedplaatjes
Opgeloste stoffen
Zuurstof
Eiwitten

Slide 2 - Question de remorquage

bloedplasma
bloedplaatjes
witte bloedcellen
rode bloedcellen

Slide 3 - Question de remorquage

Zet de bloedstollende gebeurtenissen in de juiste volgorde!
Wondje in het bloedvat
Stollingsfactoren
Beschadigde
Dekweefsel-
cellen en bloedplaatjes geven stoffen af 
spieren in de bloedvatwand trekken samen 
bloedplaatjes kleven aan het wondje
keten van reacties, fibrogeen wordt fibrine
bloedstolsel

Slide 4 - Question de remorquage

Voor een onderzoek wordt van iemand bloed afgenomen. Het bloed wordt opgevangen in twee buizen: 1 en 2. De inhoud van buis 1 wordt direct na afname onderzocht op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine. Buis 2 laat men enige tijd staan, tot zich boven in deze buis een heldere, iets gelige vloeistof bevindt en onder in de buis een rood stolsel. Dan onderzoekt men ook de inhoud van buis 2 op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine.
A
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrine
B
In buis 1 vindt men vooral fibrine en in buis 2 vooral fibrinogeen
C
In buis 1 vindt men vooral fibrinogeen en in buis 2 vooral fibrine
D
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrinogeen

Slide 5 - Quiz

Hoe geneest een wondje?
Zet de onderdelen op de juiste volgorde.
Het bloedvat met het wondje vernauwd, zodat er minder bloed uit stroomt
Bloedplaatjes knappen open, er komt een stof vrij die reageert met fibrinogeen
Bloedplaatjes vormen een prop op de wond
Rode bloedcellen blijven hangen in de fibrinedraden
Fibrinogeen vormt fibrinedraden: plakkerige draden
De fibrinedraden en rode bloedcellen drogen op tot een korstje

Slide 6 - Question de remorquage

Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplasma
Bloedplaatjes

Slide 7 - Question de remorquage

Welke hormonen worden door de nier geproduceerd?
A
adrenaline en EPO
B
adrenaline en renine
C
EPO en renine
D
EPO en cortisol

Slide 8 - Quiz

Zet de bloedstollende gebeurtenissen in de juiste volgorde!
Wondje
Bloedplaatjes
Stollingsfactoren
Bloedplasma
Beschadigde
Dekweefsel-
cellen

Slide 9 - Question de remorquage

Nieren
Rode bloedcellen
Rood beenmerg
Zuurstofvoorziening
EPO

Slide 10 - Question de remorquage

IJzer
EPO
Zuurstof

Slide 11 - Question de remorquage

Transport in dieren
Gesloten; enkelvoudige omloop
Open (meerdere harten)
Gesloten; dubbele omloop

Slide 12 - Diapositive

Transportsysteem in dieren
Alle cellen hebben zuurstof en voedingstoffen nodig. 
Vooral het transport van zuurstof moet snel en continu gebeuren, want een lichaam kan geen zuurstof opslaan.
Meercellige dieren hebben hiervoor een transportsysteem die de cellen hiervan voorziet. 
Transportsysteem heeft:
  1. Vloeistof waarin zuurstof/voedingstoffen zit (hemolymfe of bloed)
  2. Buizen die de vloeistof vervoeren (bloedvaten)
  3. Een pomp (het hart)

Slide 13 - Diapositive

Bloedsomloop bij dieren

Slide 14 - Diapositive



Is de weg die het bloed door het lichaam aflegt.


Er bestaan dieren met een een enkele bloedsomloop en met een dubbele bloedsomloop.
Bloedsomloop
Open
Gesloten
Enkele
Dubbele
10.1 Bloedsomloop

Slide 15 - Diapositive

Open Bloedsomloop
In een open bloedsomloop kan het bloed door het hele lichaam van het organisme stromen. 
De hemolymfe stroomt vanuit het hart naar de lichaamsholten. Via open eindigende vaten stroomt de zuurstofarme vloeistof terug naar het hart.

Slide 16 - Diapositive

Open bloedsomloop
 

Hemolymfe is de lichaamsvloeistof van geleedpotigen en weekdieren.

Er is geen verschil tussen weefselvloeistof en bloed

Slide 17 - Diapositive

Open bloedsomloop
Gesloten bloedsomloop

Slide 18 - Diapositive

Enkelvoudige bloedsomloop
Dubbele bloedsomloop

Slide 19 - Diapositive

Dubbele bloedsomloop
Bij amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels. 
Het bloed gaat 2 x door het hart (dubbel hart).

1 x om zuurstof op te halen (bij de longen). 
Hart - longen - hart

1 x om zuurstof rond te brengen (naar het lichaam).
 Hart - lichaam - hart

Longen
Hart
en lichaam
Rood: zuurstofrijk
Paars: zuurstofarm

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

vragen
VRAGEN? 

Slide 22 - Diapositive

het type bloedsomloop bij een insect is
A
open en dubbel
B
open en enkel
C
open

Slide 23 - Quiz

door het hart van een vis stroomt
A
zuurstofrijk bloed
B
zuurstofarmbloed
C
bloed zonder zuurstof

Slide 24 - Quiz

wat vervoert het bloed bij de vis
A
zuurstof
B
zuurstof en voedingsstoffen
C
voedingsstoffen en afvalstoffen
D
zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen

Slide 25 - Quiz


Waarom wordt de bloedsomloop van de mens een dubbele bloedsomloop genoemd?
A
Omdat alle rode bloedcellen per omloop twee keer door het hart gaan
B
Omdat de bloedsomloop bestaat uit aders en slagaders
C
Omdat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt
D
Omdat het hart zuurstofarm en zuurstofrijk bloed vervoert

Slide 26 - Quiz

Hoe loopt de kleine bloedsomloop?
A
hart, longen, hart
B
hart, lichaam, hart
C
lichaam, hart
D
longen, hart

Slide 27 - Quiz

Welke bloedsomloop wordt beschreven? Hart - Slagaders - haarvaten longen - Aders - Hart
A
kleine bloedsomloop
B
grote bloedsomloop

Slide 28 - Quiz

Welke bloedsomloop begint in de rechterharthelft?
A
Grote Bloedsomloop
B
Kleine Bloedsomloop

Slide 29 - Quiz

Bij een enkele bloedsomloop gaat een rode bloedcel van voet naar hersenen, hoeveel keer door het hart?
A
1
B
2
C
3
D
0

Slide 30 - Quiz

Kleine bloedsomloop
overige organen
Grote bloedsomloop
Hart
Longen

Slide 31 - Question de remorquage

Het voordeel van een dubbele bloedsomloop boven een enkele bloedsomloop is dat
A
Het bloed altijd genoeg zuurstof heeft
B
De druk waarmee het bloed naar de organen gaat hoger is
C
De longen beter hun werk kunnen doen
D
Het hart langzamer kan pompen

Slide 32 - Quiz

Aan de slag
Bs 2 opdracht 12 t/m 19
timer
5:00

Slide 33 - Diapositive