H3: Herhaling spelling & grammatica deel 4

Proefwerk Grammatica & Spelling
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Proefwerk Grammatica & Spelling

Slide 1 - Diapositive

Proefwerk Grammatica & Spelling

  • Tijdens toetsweek (volgende week)
  • Helft spelling, helft grammatica
  • Vorige week en deze week herhalen stof
  • Overzicht stof in Teams 

Slide 2 - Diapositive

Onderwerpen deze les:

  • Spelling van werkwoorden 
Paragrafen uit lesboek: 1.6 & 2.8 & 3.7 & 4.9 & 6.7

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen
Je kunt een werkwoord vervoegen in de juiste werkwoordsvorm.
Je kunt de persoonsvorm (tt & vt) juist spellen.
Je kunt het voltooid deelwoord juist spellen.


Slide 4 - Diapositive

Werkwoordsvorm
Om een werkwoord juist te kunnen spellen, stel je jezelf eerst de vraag:
Welke werkwoordsvorm heb ik nodig?

Slide 5 - Diapositive

Welke werkwoordsvormen ken je?

Slide 6 - Carte mentale

Vier werkwoordsvormen
Je hebt de volgende drie vormen van het werkwoord geleerd (stof jaar 1& 2):
  • Infinitief (hele werkwoord)
  • Persoonsvorm (tegenwoordige en verleden tijd)
  • Voltooid deelwoord

Slide 7 - Diapositive

Werkwoordspelling
Stappenplan:
1. bepaal om welke werkwoordsvorm het gaat: persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief.
2. pas de juiste regels toe bij de gevonden werkwoordsvorm

Slide 8 - Diapositive

Werkwoordsvorm: persoonsvorm
1. Bepaal in welke tijd de zin staat (t.t of v.t)
2. Bepaal welke persoon is gebruikt (1e/2e/3e pers.)
3. Bepaal het getal (enkelvoud/meervoud)

Slide 9 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Mogelijkheden: ik-vorm, ik-vorm + t, infinitief

Slide 10 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd

1. Bepaal of het een sterk of zwak werkoord is (klankverandering?)
2. Sterk? Leren! (Bijvoorbeeld: geven - gaf, spreken - sprak)
3. Zwak: gebruik kofschipregel



Slide 11 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd
Kofschipregel ('t ex-kofschip / 't sexy fokschaap)

Slide 12 - Diapositive

Let op! Stam van een werkwoord...
ik-vorm           stam

 

Stam: infinitief min -en (dus: lopen --> lop, verven --> verv).
Ik-vorm: moet je 'maken'.

Slide 13 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Twee mogelijkheden: 

  • eindigend op -en (sterke ww: leren!)
Bijvoorbeeld: begonnen, gegeten, geslapen, gelopen

  • eindigend op d/t (zwakke ww)
Bijvoorbeeld: geleerd, gefietst, veranderd, verlegd



Slide 14 - Diapositive

Wanneer 'd', wanneer 't'?
Manier 1: Kijk naar verleden tijd met kofschipregel.
Ik huilde - ik heb gehuild
Ik werkte - ik heb gewerkt

Slide 15 - Diapositive

Wanneer 'd', wanneer 't'?
Manier 2:  Doe de verlengproef
rimpelen - de gerimpelde huid - gerimpeld
rijpen - het gerijpte fruit - gerijpt

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

De bouwkundige heeft ....... (berekenen) hoe groot het dakterras mag zijn.
A
berekent
B
berekenen
C
berekend
D
berekendt

Slide 18 - Quiz

Het goede nieuws werd .... (overschaduwen) door het bericht dat Teun komende zomer .... (verhuizen).
A
overschaduwt, verhuist
B
overschaduwd, verhuist
C
overschaduwt, verhuisd
D
overschaduwd, verhuisd

Slide 19 - Quiz

De arts ... (vermoeden) dat zijn patiënt niet zal ... (berusten) in de situatie.
A
vermoedt, berusten
B
vermoed, berusten
C
vermoed, berustte
D
vermoedt, berustten

Slide 20 - Quiz

Vorige week ... (oogsten) de zangeres veel lof met haar optreden.
A
oogste
B
oogstten
C
oogst
D
oogstte

Slide 21 - Quiz

Nadat de invaller had ... (scoren), ... (glimmen) hij van trots.
A
gescoort, glom
B
gescoord, glom
C
gescoord, glimde
D
gescoort, glimde

Slide 22 - Quiz

Oefenen met werkwoordspelling
1. Elza heeft ... (beloven) dat ze de brief vandaag nog ... (bezorgen).
2. Toen de kinderen ... (horen) dat het feest niet doorging, ... (barsten) ze in huilen uit.
3. Wanneer ... (worden) je moeder nu .... (opereren) aan haar knie?
4. Tot aan zijn dood heeft mijn opa elke woensdagavond ... (bingoën).
5. (Melden) ... vreemde geluiden bij de beheerder van het pand.

Slide 23 - Diapositive

Antwoorden
1. beloofd (vd), bezorgt (pv - tt)
2. hoorden (pv - vt), barstten (pv -vt)
3. wordt (pv - tt), geopereerd (vd)
4. gebingood (vd)
5. meld (gebiedende wijs = ik-vorm)

Slide 24 - Diapositive

(Huis)werk
  • Leren: Spelling paragraaf  1.6 & 2.8 & 3.7 & 4.9 & 6.7
  • (Opnieuw) maken en nakijken: opdrachten bij bovenstaande paragrafen.

Slide 25 - Diapositive