Groep 7 2.3

• Nederlands
• Primary Education
• Age 9

Groep 7 Taal actief thema 2 week 3

-Lees blz. 58-59 Nooit een keertje niets

 -Leer de themawoorden op blz 59 goed, voor je naar de volgende slides gaat, je krijgt namelijk een quiz over de woordjes :-)

Wat betekent: onder de knie hebben

1. iets niet door laten gaan
2. weten hoe iets moet
3. iets heel vervelend vinden
4. iemand controleren

Wat betekent: van de baan zijn

1. niet doorgaan
2. aanwezig zijn
3. weten hoe iets moet
4. ergens nadeel van hebben

Wat betekent: de creativiteit

1. wat je gebruikt om iets gemakkelijker te kunnen doen
2. Dit hebben mensen die nieuwe of mooie dingen kunnen maken of bedenken
3. enorm
4. in het begin

Wat betekent: ontieglijk

1. creatief
2. tijdelijk
3. vervelend
4. enorm

Wat betekent: ondervinden

1. onderzoeken
2. aan elkaar vastmaken
3. meemaken of ervaren
4. weten hoe iets moet

Wat betekent: oorspronkelijk

1. verbinden
2. eerlijk
3. heel luid
4. in het begin, eerst

Wat betekent: ten bate van

1. als iemand ergens voordeel van heeft
2. als iemand ergens nadeel van heeft
3. als iemand een goed plan heeft
4. als iemand ergens blij van wordt

Wat betekent: ten koste van

1. als iemand iets kostbaars verliest
2. als iemand ergens voordeel van heeft
3. als iemand ergens nadeel van heeft

wat is het tegenovergestelde van chagrijnig

1. niet blij
2. heel blij

wat is het tegenovergestelde van chagrijnig

1. niet blij
2. heel blij
3. niet aardig
4. heel aardig

Taal 2.3 harde kaft groen

-Blz 60-61 maak nr 1, 2, 3 

ga daarna verder naar de volgende slide (is een video over 1e-3e persoons enkelvoud / meervoud)

Bekijk de video goed voor je verder klikt!

Taal groen dikke kaft 

Blz 64 maak nr 1 samen met groep 7.

Juf komt erna controleren hoe het is gegaan

Spelling blauw

-Blz 32-33 woorden met -c

-Cement

 je hoort S, maar je schrijft C

-Compleet

je hoort K, maar je schrijft K

In de volgende 2 video's wordt dit uitgelegd.

Spelling blauw

Maak de opdrachten in je blauwe boek op blz 32-33 (woorden met -c)

Als je daar klaar mee bent, kan je naar de volgende slide.

Spelling blauw (2.3) werkwoordspelling

-Blz 34-35 werkwoorden in de verleden tijd, die eindigen op een -d

Bekijk de video op de volgende slide GOED voor je verder gaat
 

Spelling blauw (2.3) 

maak de opdrachten in je blauwe boekje op blz 34 en 35

Als je daar klaar mee bent, ga je naar de volgende slides waar je een quiz krijgt over de werkwoordspelling. Maak het serieus, ik zie namelijk welke antwoorden je geeft EN ik zie hoe vaak je het opnieuw hebt gemaakt. 

Wat is de juiste spelling:

Vanochtend (voeden) ik mijn hond

1. voede
2. voedde
3. voeden
4. voedden

Wat is de juiste spelling:
Wij (raden) gisteren het juiste antwoord

1. rade
2. raadde
3. raadden
4. raaden

Wat is de juiste spelling:
Jullie (leiden) ons naar het juiste adres

1. leide
2. leidde
3. leiden
4. leidden

Wat is de juiste spelling:
Ik (vieren) mijn verjaardag vorige week

1. vierdde
2. vierde
3. vierte
4. vierdte

Wat is de juiste spelling:
Jij (verkleden) je vorig jaar als een pompen

1. verkleedte
2. verklede
3. verkleedde
4. verkleedten

Wat is de juiste spelling:
Wij (redden) vorig jaar een koe uit de sloot

1. reden
2. redten
3. redde
4. redden

Wat is de juiste spelling:
Morgen (melden) hij zich bij de decaan

1. meld
2. melde
3. meldt
4. melt

Wat is de juiste spelling:
Morgen (kleden) ik me als pompoen

1. kled
2. kleet
3. kleedt
4. kleed

Wat is de juiste spelling:
Het vliegtuig (landen) gisteren in Amsterdam

1. lande
2. land
3. landde
4. landt