24 november Avoir

1 / 27
suivant
Slide 1: Vidéo
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Aujourd'hui, c'est mardi 5 novembre
C

Slide 2 - Diapositive

Menu du jour
* les chiffres
* nouveau grammaire : het werkwoord 'avoir'
* zelfstandig werken aan de opdrachten: ex 3,4 en 5
Le but du jour
Aan het einde van de les weet je wat het werkwoord avoir betekent, kan je het herkennen toepassen in oefeningen.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Elle a quel âge ?
A
cinq
B
six
C
sept
D
huit

Slide 5 - Quiz

Il a quel âge?

Slide 6 - Question ouverte

Hoe oud zijn de kinderen met de taart geworden?
Sleep het juiste getal naar de juiste taart!
Treize
Quatorze
Dix
Onze

Slide 7 - Question de remorquage

Van

           
   
     Wat betekent "avoir"?


Vandaag oefenen we met het werkwoord "avoir".

Slide 8 - Diapositive

We gebruiken het werkwoord "avoir" echt heel vaak !

Wat betekenen de roodgekleurde woorden volgens jou ?


1   Chantal  a  un petit frère.
2   Nous  avons  un grand chien.
3   Eric  et Charles   ont    deux  T-shirts  blancs.
4   J' ai  la  grippe ..... C'est horrible.

Het  zijn  allemaal  vormen  van  het  hele werkwoord "avoir".

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Slide 11 - Vidéo

Ken je het rijtje van "avoir" (met vertaling) ?
avoir...... avoir.......
       mmmm....

Slide 12 - Diapositive

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :
Schrijf dit rijtje in je schrift ! Waarom doe je dat ?

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Lien

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 15 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 16 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 17 - Quiz

Quoi?
Faire exercice 8A, 8B, 8C, 8D page 49+50

Comment?
Dans ton livre. Zelfstandig, en silence !

Aide?
Vraag je buurman/vrouw. Niet gelukt? Steek je hand op


timer
10:00

Slide 18 - Diapositive

Le but du jour
Aan het einde van de les weet je wat het werkwoord avoir betekent, kan je het herkennen toepassen in oefeningen.

Gelukt? 
Iedereen schrijft 1 zin op mét een vorm van avoir (drie woorden). Ik loop langs !

Slide 19 - Diapositive

Les devoirs 
* Faire  les exercices 8FGH. page 72
(en 8A t/m 8C als je die nog niet af had)
* Apprendre appr.3  'avoir' page 65
* Réviser (herhalen) appr.1 + 2 + de getallen 1-20 

Slide 20 - Diapositive

Hoe vertaal je "men heeft" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
nous avons
C
j'ai
D
on a

Slide 21 - Quiz

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
elle a
C
vous avez
D
tu as

Slide 22 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 23 - Question de remorquage

Slide 24 - Lien

Slide 25 - Lien

Slide 26 - Lien

Au  revoir

Slide 27 - Diapositive