Havo Hoofdstuk 8

Havo Hoofdstuk 8
Basen
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Havo Hoofdstuk 8
Basen

Slide 1 - Diapositive

8.1 Basen in water

Slide 2 - Diapositive

8.2 pH berekenen van basen

Slide 3 - Diapositive

8.3 Zwakke basen

Slide 4 - Diapositive

8.4 Zuur-basereacties

Slide 5 - Diapositive

Cola heeft een pH-waarde van ongeveer 3,2. Onder welke categorie kan je cola dan indelen?
A
Zuren
B
Agressieve zuren
C
Basen
D
Agressieve basen

Slide 6 - Quiz

Basen vormen in water steeds :
A
H3O+ ionen
B
OH- ionen
C
H2O ionen
D
H+ ionen

Slide 7 - Quiz

Een wasbenzine-oplossing heeft een pH-waarde van ongeveer 11,4. Onder welke categorie kan je deze wasbenzine-oplossing dan indelen?
A
Zuren
B
Agressieve zuren
C
Basen
D
Agressieve basen

Slide 8 - Quiz

Waar vindt je de sterke basen in Binas T49?
A
rechterpagina; rechts onder
B
rechterpagina; links onder
C
linkerpagina; rechts boven
D
linkerpagina; links onder

Slide 9 - Quiz

Wat is een neutralisatie reactie
A
een reactie tussen een zuur en een base
B
een reactie tussen twee zuren
C
een reactie tussen een zuur en water
D
een reactie tussen twee basen

Slide 10 - Quiz

Welk deeltje is het zuur en welk deeltje is de base in de onderstaande reactie?
CO32+2CH3COOH>H2CO3+2CH3COO
A
zuur: CH3COOH base: CH3COO-
B
zuur: H2CO3 base: CO3 2-
C
zuur: CH3COOH base: CO3 2-
D
zuur: H2CO3 base: CH3COO-

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste notatie van waterstoffluoride-oplossing in een zuur/base-reactie?
A
HF(l)
B
HF(aq)
C
H3O+(aq)
D
H3O+(aq)+F(aq)

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste notatie van salpeterzuur-oplossing in een zuur/base-reactie?
A
HNO3(l)
B
HNO3(aq)
C
H+(aq)
D
H+(aq)+NO3(aq)

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste notatie van waterstoffluoride-oplossing in een zuur/base-reactie?
A
HF(l)
B
HF(aq)
C
H3O+(aq)
D
H3O+(aq)+F(aq)

Slide 14 - Quiz

Is de volgende reactie een zuur-base reactie?
Mg(s) + 2 H+ -> Mg2+ + H2(g)
A
Ja, Mg (s) is het zuur
B
Ja, H+ is het zuur
C
Nee
D
Ja, Mg (s) is de base

Slide 15 - Quiz

BaO + H2O -> Ba2+ + 2 OH-

Is dit een zuurbase reactie?
A
Ja, O2- in BaO reageert als zuur, neemt H+ op.
B
Ja, O2- in BaO reageert als base, neemt H+ op.
C
Ja, O2- in H2O reageert als base, neemt H+ op.
D
Nee, dit is geen zuurbase reactie.

Slide 16 - Quiz

Wat is GEEN zuur base reactie
A
H+ + OH- --> H2O
B
2 Al + 6 H+ --> Al3+ + 3 H2
C
Na2O + H2O --> 2 Na+ + 2 OH-
D
Al2O3 + 6 H+ --> 2 Al3+ + 3 H2O

Slide 17 - Quiz

BaO + H2O -> Ba2+ + 2 OH-

Is dit een zuurbase reactie?
A
Ja, O2- in BaO reageert als zuur, neemt H+ op.
B
Ja, O2- in BaO reageert als base, neemt H+ op.
C
Ja, O2- in H2O reageert als base, neemt H+ op.
D
Nee, dit is geen zuurbase reactie.

Slide 18 - Quiz

Wat is de definitie van een zuur:
A
Een deeltje dat een proton kan opnemen.
B
Een deeltje dat een H+ ion kan afstaan.
C
Een deeltje met een pH kleiner dan 7.
D
Een deeltje dat betrokken is in een zuur-base reactie.

Slide 19 - Quiz

Wanneer is een stof pH neutraal?
A
Bij een pH waarde van 7
B
Bij een pH hoger dan 7
C
Bij een pH waarde lager dan 7

Slide 20 - Quiz


Wat is de pH van een oplossing 
met 5.2*10-3 mol/L opgelost Ba(OH)2 ?
A
pH = -log (5.2*10-3) = 2,28
B
pH = -log (2x5.2*10-3) = 1,98
C
pH =14 - 1,98 = 12,02
D
pH = 14 - 5,2 = 8,8

Slide 21 - Quiz

Stel je hebt een zuur en voegt er water aan toe wat gebeurd er dan met de pH
A
pH wordt hoger
B
pH wordt lager
C
er gebeurd niets

Slide 22 - Quiz

Tommy wil de pH bepalen van een oplossing. Hij mengt in 4 reageerbuizen steeds een beetje oplossing met een indicator.
Geef zo precies mogelijk aan tussen welke grenzen de pH van de oplossing ligt. Gebruik binas T52A.
A
3,8 < pH < 5,5
B
3,8 < pH < 4,4
C
5,4 < pH < 5,5
D
4,4 < pH < 4,8

Slide 23 - Quiz

Stel je neemt 50 mL van een zure oplossing met pH 4.
Hierbij doe je 50 mL demiwater.
Wat gebeurt er met de pH?
A
De pH daalt maar wordt niet lager dan 0
B
De pH stijgt maar wordt niet hoger dan 7
C
De pH daalt maar je kan niets zeggen over de nieuwe pH
D
De pH stijgt maar je kan niets zeggen over de nieuwe pH

Slide 24 - Quiz

een oplossing met een pH van 4,56 heeft een [H3O+] concentratie van ...
hint
weet je de pH? Dan kun je met "H3O+ = 10^-pH" de H3O+ concentratie in mol/L uitrekenen.
A
2.75104
B
3,63104
C
2,75105
D
3,63103

Slide 25 - Quiz

Voor een basische oplossing geldt:
A
pH > 7 en pOH > 7
B
pH < 7 en pOH > 7
C
pH < 7 en pOH < 7
D
pH > 7 en pOH < 7

Slide 26 - Quiz

Bereken de [H+] voor een oplossing met een pOH van 12,8
A
1,581013
B
21013
C
0,0631
D
0,06

Slide 27 - Quiz

Een basische oplossing heeft een pH van 8,9. Wat is de pOH van deze oplossing?
A
8,9
B
22,9
C
5,1
D
-5,1

Slide 28 - Quiz

Bereken de pOH van een basische oplossing met [OH-] is 3,15.10^-4 mol/L
A
3,50
B
- 3,50
C
- 3,502
D
3,502

Slide 29 - Quiz

In een oplossing van 250 mL zit 0,020 mol KOH. Wat is de pH?
A
pH = - log (0,020/0,250) = 1,10
B
pOH = - log (0,020/0,250) = 1,10
C
pOH=-log (0,020/0,250) = 1,10 pH = 14,00 - 1,10 = 12,90
D
geen van de antwoorden klopt

Slide 30 - Quiz

Hoeveel gram NaOH moet je inwegen voor 1 liter natronloog oplossing met een pOH van 2,45
A
3,5103
B
8,87
C
0,14
D
1,1

Slide 31 - Quiz

de pOH van een oplossing is 9,2. Deze oplossing is zuur, omdat...
A
fout, hij is basisch!
B
de pH = 14-9,2 = 4,8 en dat is zuur
C
de pH = 14/9,2 = 1,5 en dat is zuur
D
De pOH zegt niets over de pH

Slide 32 - Quiz

Bereken de [OH-] van een basische oplossing met pOH = 5,87
A
[OH-] = 1,35.10^-6 mol /L
B
[OH-] = 1,3.10^-6 mol /L
C
[OH-] = 7,4.10^5 mol /L
D
[OH-] = 1,349.10^-6 mol /L

Slide 33 - Quiz