Thema A: Paragraaf 2 --> Onderwerp en hoofdgedachte
Paragraaf 2 Onderwerp en hoofdgedachte
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Paragraaf 2 Onderwerp en hoofdgedachte
Slide 1 - Diapositive
Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 2 - Quiz
Een omschrijving is preciezer dan een definitie.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Een signaalwoord dat niet past bij een voorbeeld is ....
A
bijvoorbeeld
B
zoals
C
zo
D
echter
Slide 4 - Quiz
Bekende woorddelen vind je in zowel samenstellingen als afleidingen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quiz
Oriënterend lezen
Globaal lezen
Precies lezen
Zoekend lezen
Een tekst helemaal begrijpen.
Vaststellen welke kanten van het onderwerp worden besproken. (deelonderwerpen)
Bruikbare informatie in een tekst vinden.
Vaststellen waarover een tekst gaat.
Slide 6 - Question de remorquage
Het onderwerp van de tekst
- Waar de tekst over gaat. - Weergegeven in één of enkele woorden. - Oriënterend lezen. - Belangrijke eerste stap.
- Geeft antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
De hoofdgedachte
- Één volledige zin die het belangrijkste samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
- Nooit een vraag!
- Precies lezen. - Geeft antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt? - Staat vaak letterlijk in de inleiding of het slot.
Slide 9 - Diapositive
Dus eigenlijk ..
Eigenlijk is de hoofdgedachte uit twee delen opgebouwd:
• het onderwerp
• het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp vertelt
Als je dat in één zin navertelt, heb je de hoofdgedachte te pakken!
Slide 10 - Diapositive
De hoofdgedachte
Slide 11 - Diapositive
Verschil onderwerp en hoofdgedachte
Kijk eens naar deze tekst:
IJsberen lijken heel lief en schattig door hun dikke, wollige vacht. Toch moet je oppassen voor deze dieren. IJsberen zijn namelijk roofdieren. Ze eten vlees van andere dieren. Kijk dus maar uit als je er eentje tegenkomt!
Slide 12 - Diapositive
Toelichting
Onderwerp van de tekst = ijsberen. Maar dat is niet de hoofdgedachte, want die moet uit een hele zin bestaan én hij moet vertellen wat de schrijver wil zeggen over het onderwerp (ijsberen dus).
Wat is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen over ijsberen? Dat je voor ze moet oppassen. De hoofdgedachte van deze tekst is dus: ‘Je moet oppassen voor ijsberen.’
Slide 13 - Diapositive
Dus...
Slide 14 - Diapositive
Onderwerp en hoofdgedachte zijn hetzelfde.
A
Goed
B
Fout
Slide 15 - Quiz
De hoofdgedachte is:
A
Het onderwerp van de tekst.
B
Belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd.
C
De mening van de schrijver.
D
De samenvatting van de tekst.
Slide 16 - Quiz
Ik begrijp de lesstof en kan zelfstandig aan de slag met mijn werk!