Herhaling grammatica blok 3-4 2KGT

Welkom bij Nederlands!
Oefenen
Grammatica blok 3 en 4 

1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!
Oefenen
Grammatica blok 3 en 4 

Slide 1 - Diapositive

Welke volgorde hebben de stappen van ontleden?
A
ond - pv - zinsdelen - lv
B
pv - wwg - zinsdelen - ond
C
mw - ond - lv - wwg
D
pv - wwg - ond - lv -mw

Slide 2 - Quiz

Zoek de pv:

Waarom heb jij vorige week gelogen tegen je moeder?
A
pv = waarom
B
pv = gelogen
C
pv = jij
D
pv = heb

Slide 3 - Quiz

Ik ging te laat slapen vorige week vrijdag.
A
ging = pv
B
ik ging = pv
C
slapen = pv

Slide 4 - Quiz

Zoek de pv:
Niemand heeft ooit van hem gehoord.
A
pv= heeft
B
pv= gehoord
C
pv=heeft gehoord
D
pv =niemand

Slide 5 - Quiz

Kunnen beren zonder honing leven?

pv =
wwg =
A
pv: kunnen wwg: leven
B
pv: kunnen wwg: kunnen leven
C
pv: leven wwg: kunnen leven
D
pv: beren wwg: berenleven

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De leerling leert het onderwerp vinden.
A
de leerling
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw De Boer legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw De Boer
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 8 - Quiz

Heeft elke zin een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Harrie fietst vijftig kilometer.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Esther gaat naar de bioscoop met haar vriendin.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Henk heeft Anneke een bos bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
een bos bloemen
C
een bos
D
bloemen

Slide 12 - Quiz

In de zin:

Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.

A
zit geen lijdend voorwerp
B
is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
C
is 'te chillen' lijdend voorwerp
D
is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.

Slide 13 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 14 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Jan =
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 15 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

de toets =
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 16 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

aan de leraar =
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 17 - Quiz


'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'

voor de trainer = 
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quiz


Hij geeft al zijn geld aan arme mensen. 

aan arme mensen =
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz


Hij laat al zijn geld na aan zijn dochters.

aan zijn dochters = 
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

De leraar doet jou de groeten.
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
de leraar
D
de groeten

Slide 21 - Quiz

Gaan jullie de bekende popster interviewen?

Het meewerkend voorwerp is:
A
gaan interviewen
B
de bekende popster
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie

Slide 22 - Quiz

Leer mij dat kaartspelletje ook eens!

Het meewerkend voorwerp =
A
leer
B
mij
C
dat kaartspelletje
D
geen meewerkend voorwerp in deze zin

Slide 23 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 24 - Quiz

Een goede chirurg werkt héél precies.

Een goede chirurg =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 25 - Quiz

Gisteren heb ik de schoonheidswedstrijd gewonnen.

de schoonheidswedstrijd =
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 26 - Quiz

Het water is tijdelijk afgesloten.

onderwerp =
A
het water
B
is afgesloten
C
tijdelijk

Slide 27 - Quiz

De docent Nederlands heeft Mark na schooltijd geduldig geholpen.

lijdend voorwerp =
A
heeft geholpen
B
de docent Nederlands
C
Mark
D
na schooltijd

Slide 28 - Quiz

Na afloop van het geslaagde schoolfeest heeft de directeur de leerlingen met veel waardering toegesproken.

meewerkend voorwerp =
A
de leerlingen
B
de directeur
C
het geslaagde schoolfeest
D
er staat geen meewerkend voorwerp in.

Slide 29 - Quiz

Mijn oma is allergisch voor pollen.
onderwerp =

Slide 30 - Question ouverte

Vanavond gaan wij feesten!

persoonsvorm =

Slide 31 - Question ouverte

Zij heeft dat al gedaan.

lijdend voorwerp =

Slide 32 - Question ouverte

De laagstaande zon verblindde de automobilisten.

lijdend voorwerp =

Slide 33 - Question ouverte

De boer geeft de koeien brokken

meewerkend voorwerp =


Slide 34 - Question ouverte

Ik schenk mijn vriendin een armbandje.
meewerkend voorwerp = …

Slide 35 - Question ouverte

Ik geef een cadeau aan mijn tante.

meewerkend voorwerp =

Slide 36 - Question ouverte

Jullie moeten de buren niets beloven.

de buren =

Slide 37 - Question ouverte

Volgende week is het gala bij ons op school. Iedereen komt netjes gekleed in een lange jurk of mooi pak. Sommige leerlingen komen in een dure auto. Maar sommigen komen ook gewoon op de fiets.

Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan hierboven?
A
6
B
7
C
8
D
9

Slide 38 - Quiz

Een gala is gezellig. We proberen zoveel mogelijk geld te verdienen in het casino. We kunnen dansen en bingoën.

Hoeveel lidwoorden staan hierboven?
A
1
B
2
C
3
D
er staan geen lidwoorden in.

Slide 39 - Quiz

De bingojuffen hebben mooie prijzen geregeld. De bingokaarten zijn daarom al heel snel uitverkocht. Bingo is populair bij de leerlingen.

hoeveel werkwoorden staan in de zin hierboven?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 40 - Quiz

Er is een DJ aanwezig die vette platen draait. Daarvoor is een speciale disco ingericht. Je mag ook gewoon chillen en niets doen. Lekker een beetje kletsen met iedereen. Tijdens het gala mag dat gerust.

Hoeveel voorzetsels staan in de zin hierboven?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 41 - Quiz

De meeste leerlingen vinden het gala erg leuk. De volgende dag ben je het eerste uur vrij.

Noteer de zelfstandige naamwoorden

Slide 42 - Question ouverte

De medewerkers van de snelle helikopter werken vreselijk hard.
Het is zwaar werk en je moet heel nauwkeurig werken.

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 43 - Question ouverte

Als er een telefoontje binnenkomt, hangt het hulpteam binnen twee minuten in de lucht.

Noteer de voorzetsels

Slide 44 - Question ouverte

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden:

Zij geeft de kaarten aan ons.

Slide 45 - Question ouverte

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden:

Het gebeurt mij en hem niet nog eens.

Slide 46 - Question ouverte

noteer de persoonlijke voornaamwoorden:
Ik heb hun mijn emailadres gegeven.

Slide 47 - Question ouverte

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden:

Mijn telefoon is kwijt, mag ik de jouwe lenen?

Slide 48 - Question ouverte

Noteer de bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden:

De docent helpt ons met ons huiswerk.

Slide 49 - Question ouverte

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden:

Mijn telefoon is kwijt, mag ik de jouwe lenen?

Slide 50 - Question ouverte

Maken
Zelftoets grammatica blok 3 en 4;
Bijspijkeren grammatica opdr. 3.4 t/m 4.8;
Zelftoets over taal blok 3 en 4.

Slide 51 - Diapositive