U moet vaak naar het toilet.
“Vaak” is niet objectief. En moet de cliënt dan plassen of ontlasting krijgen?
S – U vertelde dat u steeds moet plassen.
O – U ging tijdens de dagdienst zes keer naar het toilet.
A – Normaal gaat u twee keer per dienst naar het toilet.
P – In overleg met arts urine opvangen en 1e contactpersoon bellen.