Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Wat betekende het werkwoord "ser" ook alweer?
Slide 1 - Question ouverte
Welke vervoegingen ken je van het werkwoord "ser"?
Slide 2 - Carte mentale
SER
(yo) soy
(tú) eres
(él, ella) es
(nosotros/as) somos
(vosotros/as) sois
(ellos/as, ustedes) son
ZIJN
ik ben
jij bent
hij, zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Slide 3 - Diapositive
SER
(yo) fui
(tú) fuiste
(él, ella) fue
(nosotros/as) fuimos
(vosotros/as) fuisteis
(ellos/as, ustedes) fueron
ZIJN
ik was
jij was
hij, zij was
wij waren
jullie waren
zij waren
Slide 4 - Diapositive
este .... mi compañero
Slide 5 - Question ouverte
mi coche no .... blanco
Slide 6 - Question ouverte
tus amigos y tú .... de Brasil
Slide 7 - Question ouverte
¿de dónde .... los vecinos nuevos?
Slide 8 - Question ouverte
(yo) no .... español
Slide 9 - Question ouverte
Maar wat betekent het werkwoord "estar"?
Slide 10 - Question ouverte
"ser" en "estar"
Zowel "ser" als "estar" betekenen "zijn". Maar "estar" betekent ook "zich bevinden". Je gebruikt "estar" dus bij plaatsbepalingen. Bijvoorbeeld:
Ik ben hier - Estoy aquí
Slide 11 - Diapositive
ESTAR
(yo) estoy
(tú) estás
(el, ella) está
(nosotros/as) estamos
(vosotros/as) estáis
(ellos, ellas) están
ZIJN (zich bevinden)
ik ben
jij bent
hij, zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Slide 12 - Diapositive
ESTAR
(yo) estuve
(tú) estuviste
(el, ella) estuvo
(nosotros/as) estuvimos
(vosotros/as) estuvisteis
(ellos, ellas) estuvieron
ZIJN (zich bevinden)
ik was
jij was
hij, zij was
wij waren
jullie waren
zij waren
Slide 13 - Diapositive
ejercicio 1
Haz el ejercicio 1 de Unidad 5 en el libro de texto.
Maak oefening 1 van Hoofdstuk 5 in het tekstboek.
Slide 14 - Diapositive
"ser" of "estar"?
ser gebruiken we voor eigenschappen die niet veranderen.
estar gebruiken we voor plaatsbepalingen en voor
eigenschappen die wél veranderen.
Slide 15 - Diapositive
ser
estar
... op de tafel
... rood en zwart
... op het strand
... erg oud
... met mijn hond in de tuin
... Japans
... in bad
... docent
Waar ... ?
... blij
... lief
... tevreden
... groot
... knap
Slide 16 - Question de remorquage
ejercicio 5
Haz el ejercicio 5 de Unidad 5: Gramática en el libro de texto.
Maak oefening 5 van Hoofdstuk 5: Grammatica in het tekstboek.
Blinklearning > Unidad 5: ¿Dónde están las llaves?
> Actividades Gramática > ejercicio 5
Slide 17 - Diapositive
ESTAR (tijdelijke eigenschap)
Estáis guapos
Jullie zijn knap toestand: mooi kapsel, mooie kleding, make-up etc.
Estoy enojado
Ik ben boos
toestand:
op dit moment ben ik boos
SER (vaste eigenschap)
Sois guapos
Jullie zijn knap
uiterlijke eigenschap:
knap van nature
Soy enojado
Ik ben boos
karaktereigenschap:
ik ben boos geboren
Slide 18 - Diapositive
Hay
"Hay" betekent er is of er zijn. "Hay" wordt nooit vervoegd en alleen gebruikt bij plaatsbepalingen van
gebouwen die niet specifiek zijn.
Slide 19 - Diapositive
Niet specifiek?
Met niet specifiek wordt bedoeld dat het een supermarkt is, of veel huizen. Er wordt niet aangeven of het een bepaalde supermarkt of een bepaald huis is.
Slide 20 - Diapositive
Wel specifiek
Als er wel een specifiek gebouw of voorwerp bedoeld wordt, bijvoorbeeld het rode huis, het woordenboek of de Albert Heijn, dan gebruik je het werkwoord "estar" voor plaatsbepalingen.
Slide 21 - Diapositive
Ezelsbruggetje
Woorden waar de of het (el, la, los, las) voor staat, gaan met estar.
Woorden waar een (un, una), een paar (unos, unas), telwoorden (dos, tres etc.) of een hoeveelheid (muchos, pocos) voor staat, gaan met hay.