Ser/Estar/Hay

UNIDAD 3


1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

UNIDAD 3


Slide 1 - Diapositive

Ser
Estar
Hay

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent het werkwoord 'ser' ook alweer?

Slide 3 - Question ouverte



(yo) soy
(tú) eres
(él, ella, usted) es
(nosotros/as) somos
(vosotros/as) sois
(ellos/as, ustedes) son


ik ben
jij bent
hij, zij is / u bent
wij zijn
jullie zijn 
zij zijn
Ser
Zijn

Slide 4 - Diapositive

este .... mi compañero

Slide 5 - Question ouverte

mi coche no .... blanco

Slide 6 - Question ouverte

tus amigos y tú .... de Brasil

Slide 7 - Question ouverte

¿de dónde .... los vecinos nuevos?

Slide 8 - Question ouverte

(yo) no .... español

Slide 9 - Question ouverte

Wat betekent
het werkwoord 'estar'?

Slide 10 - Question ouverte

ser en estar
Zowel ser als estar betekenen 'zijn'. Maar estar betekent ook 'zich bevinden'. Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen. Bijvoorbeeld: 
Ik ben hier - Estoy aquí 

Slide 11 - Diapositive



(yo) estoy
(tú) estás
(el, ella, usted) está
(nosotros/as) estamos
(vosotros/as) estáis
(ellos, ellas) están


ik ben
jij bent
hij, zij is / u bent
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Estar
Zijn
(zich bevinden)

Slide 12 - Diapositive

ser of estar?
ser gebruiken we voor eigenschappen die niet veranderen. 
estar gebruiken we voor plaatsbepalingen en voor 
tijdelijke toestanden die wél veranderen.

Slide 13 - Diapositive

Ser
Estar
... met mijn 
hond in de tuin
... op het strand
... rood en zwart
... op de tafel
... tevreden
... erg oud
... docent
... in bad
... Japans
Waar ... ?
... knap
... blij
... lief
... groot

Slide 14 - Question de remorquage




Estáis guapos
Jullie zijn knap
toestand: mooi kapsel, mooie kleding, make-up etc.





Sois guapos
Jullie zijn knap
uiterlijke eigenschap:
knap van nature

Estar
(tijdelijke toestand)
Ser
(vaste eigenschap)

Slide 15 - Diapositive

Hay
Hay betekent er is of er zijn. Hay wordt nooit vervoegd en alleen gebruikt bij plaatsbepalingen van 
gebouwen die niet specifiek zijn. 

Slide 16 - Diapositive

Niet specifiek?
Met niet specifiek wordt bedoeld dat het een supermarkt is, of veel huizen. Er wordt niet aangeven of het een bepaalde supermarkt of een bepaald huis is.

Slide 17 - Diapositive

Wel specifiek
Als er wel een specifiek gebouw of voorwerp bedoeld wordt, bijvoorbeeld het rode huis, het woordenboek of de Albert Heijn, dan gebruik je het werkwoord estar voor plaatsbepalingen.

Slide 18 - Diapositive

Ezelsbruggetje
  • Voor woorden waar de of het (el, la, los, las) voor staat, gebruik je estar.
  • Bij woorden waar een (un, una), een paar (unos, unas), telwoorden (dos, tres etc.) of een hoeveelheid (muchos, pocos) voor staat, gebruik je hay.  

Slide 19 - Diapositive


Hay un banco por aquí?
Sí, hay muchos bancos aquí.
¿El banco ING también está en el centro?
No, pero sí está el banco Santander. 

Is er een bank hier?
Ja, er zijn veel banken hier.
Zit de ING-bank ook in het centrum?
Nee, maar de Santander-bank zit er wel. 

Slide 20 - Diapositive

Estar
Hay
nosotros
una amiga
un supermercado
la escuela
mucha gente
los leones
mis amigos
tres profesores
un gato

Slide 21 - Question de remorquage

Ejemplo ser-estar-hay
Hay un banco?
Sí, el banco está en la Plaza Mayor. 
¿Es un banco grande?
No, es un banco pequeño

Slide 22 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive