1. Vorige week .................... (zien) ik Brahim in de stad.
2. Ik .................... (komen) vanochtend te laat.
3. Mara .................... (dragen) gister een blouse en een rok.
4. Wij .................... (lopen) altijd samen naar school.
5. Opa en oma .................... (schrijven) nog nooit een e-mail.