1. vul in 2-tallen het schema in. gebruik 9 vd 12 begrippen.
2. pak het vragenblad en beredeneer je invulling
3. zoek een ander 2-tal en wissel uit. kom tot een overeenkomst
Slide 9 - Diapositive
Tijdvak 3
Tijd van MONNIKEN EN RIDDERS
Slide 10 - Diapositive
gedaan in les 4!
Slide 11 - Diapositive
opdracht: teken de kaart over de verspreiding van de Islam na.
- groepjes van 4
- 5 x 20 seconden de tijd om te kijken.
Slide 12 - Diapositive
opdracht: teken de kaart over de verspreiding van de Islam na.
- groepjes van 4
- 5 x 20 seconden de tijd om te kijken.
- Vragen 1 t/m 6 maken
- gebruik het boek samengevat
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Vidéo
Slide 17 - Diapositive
Oorzaken voor de snelle verspreiding
Moslims vormden een eenheid
Aangrenzende rijken (Perzische en het Byzantijnse) zijn zwak en hierdoor gemakkelijk te veroveren
goede ruiters / paarden
Jihad (plicht om geloof te verspreiden)
Islam aantrekkelijk als monotheïstische godsdienst voor stammen/volken
Tolerant t.o.v. christenen en joden
Slide 18 - Diapositive
continuïteit en discontinuïteit
(of discontinuïteit)
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en politiek in de Griekse stadstaat.
De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
Slide 23 - Question de remorquage
Bij welke twee kenmerkende aspecten past de afbeelding van een aquaduct uit Frankrijk?
A
De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en denken over burgerschap in de Griekse stadstaat.
B
Klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
C
Groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
D
De confrontatie van de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van noordwest Europa.
Slide 24 - Quiz
Vul de ontbrekende woorden op de stippellijn in: ‘Bij een … wordt de staat geleid door een groep aanzienlijken, als een vorst het hoofd van het bestuur is, spreek je van een … .
A
aristocratie, monarchie
B
oligarchie, tirannie
C
oligarchie, dictatuur
D
democratie, imperium
Slide 25 - Quiz
Welke bewering is onjuist?
A
Als het Romeinse rijk een keizerrijk wordt, begint een periode van rust, de pax romana.
B
Romeinen konden meedogenloos zijn naar vijanden, maar respecteerden vaak godsdienst en cultuur van andere volkeren.
C
Door de verovering van Griekenland ontstond een mengcultuur en werden Grieken geromaniseerd.
D
De volksverhuizingen vanaf de 4e eeuw was één van de reden voor de val van het West-Romeinse rijk.
Slide 26 - Quiz
Na de splitsing van het Romeinse rijk in een westelijk en oostelijk gedeelte, bleef het Oost-Romeinse rijk nog lang bestaan. Uiteindelijk werd het oosten veroverd door de Turken. Wanneer was dit?
A
476
B
830
C
1453
D
1555
Slide 27 - Quiz
Vul de ontbrekende woorden in:
Romeinen noemden de Germanen ….. ; er was sprake van minachting voor hun cultuur, maar ook bewondering voor hun vechtkunst.
Na de slag bij Teutoburgerwoud in 9 n.C. trokken de Romeinen zich terug achter de Rijn en werd dit de ….. in het noorden.
A
Barbaren, limes
B
Bondgenoten, hoofdstad
C
Broeders, grens
D
Vijanden, legerplaats
Slide 28 - Quiz
De Bataafse leider Julius Civilis kwam in opstand tegen de Romeinen. Hij riep de Bataven bijeen in een heilig woud, men zwoer elkaar eeuwige trouw en besloot Romeinse legerplaatsen aan te vallen. Bij welk kenmerkend aspect past deze gebeurtenis?
A
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
B
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur.
C
De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich verspreidde.
D
De ontwikkeling van het jodendom en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.
Slide 29 - Quiz
Welke jaartallen horen bij de tijd van Grieken en Romeinen?