BSM P1 1.2 / 2.1 / 2.2 / 2.3

• BSM
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

BSM P1

Paragraaf 1.2 / 2.1 / 2.2 / 2.3

Door een warming-up te doen verbeteren je prestaties

1. Waar
2. Niet waar

Een baby wordt geboren met zo'n 350 botten, volwassenen hebben ongeveer 206 botten. 

Wat is een positief effect van een warming up?

1. Je maximale pijngrens neemt af
2. Temperatuur gaat naar beneden of blijft gelijk
3. De ademhaling wordt oppervlakkig
4. Toename van lenigheid en coordinatie

Wat is geen positief effect van een warming-up?

1. Spieren, pezen en gewrichten worden soepel
2. De bloedverdeling wordt aangepast
3. Geleidingssnelheid neemt toe
4. De maximale kracht neemt af

De intensiteit gaat van laag naar hoog. Wat wordt hiermee bedoeld?

Bij 'low impact' horen oefeningen als springen.

1. Waar
2. Niet waar

Uit hoeveel fasen bestaat een warming-up?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Een ander woord voor algemene warming-up =

1. Beginspel
2. Starter
3. Circulatie warming-up
4. Stretch warming-up

In de algemene warming-up kan je oefeningen doen als huppelen, inlopen en aansluitpas.

1. Waar
2. Niet waar

Warming-up heeft 3 fases, zet ze in de goede volgorde

1

2

3

Stretchen

Sportspecifiek

Algemene warming-up

Dynamisch stretchen betekend:

1. Bewegend spier op lengte brengen
2. Stilstaand spier op lengte brengen

Noem een voorbeeld van een sportspecifieke oefening in de warming-up

Cooling down bestaat uit...:

1. Passieve cooling-down
2. Actieve cooling-down
3. Beide antwoorden goed
4. Beide antwoorden fout

Zet de uitwisseling van informatie in de juiste volgorde:

Zender

Medium

Ontvanger

boodschap

Noem 3 voorbeelden van verbale communicatie?

Dit zijn voorbeelden van menselijke non-verbale gedragingen:

1. Kleur kleding
2. Toonhoogte
3. Stemgebruik
4. Volume

Zet de fases van groepsvorming in de juiste volgorde:

Forming

Adjourning

Norming

Performing

Storming

Noem een voorbeeld van een consulterende leider

Een coach is een persoon die zich naast de sportieve prestaties ook richt op het emotioneel en geestelijk gebied van een sporter

1. Waar
2. Niet waar

Wanneer ben je bewust onbekwaam bij een sport?

Omgaan met winnen en verliezen is een voorbeeld van inhoudelijk coachen

1. Waar
2. Niet waar

Dit zijn jurysporten:

1. Voetbal, hockey, basketbal
2. Kunstschaatsen, dressuur, schoonspringen
3. Rugby, frisbee, lacrosse
4. Curling, boogschieten, darten

Waar moet een concreet geformuleerde doelstelling aan voldoen?

Uit hoeveel onderdelen bestaat het didactisch model?

1. 2
2. 3
3. 4
4. 5

Als ik als lesgever een organisatie wil opzetten of veranderen, welk systeem is dan handig om te hanteren?

1. L - L - L
2. 5 W's
3. U - V - Z
4. P - P - D

Wat is een materiële beginsituatie?

Welke vragen stel jij jezelf in de evaluatie (na een gegeven les/activiteit)

Hebben jullie nog vragen?