Chapitre 3, grammaire HAVO 3

Aujourd'hui
- Herhaling van "la grammaire"
- Leesvaardigheid oefenen
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui
- Herhaling van "la grammaire"
- Leesvaardigheid oefenen

Slide 1 - Diapositive

Répéter:
chapitre 3, grammaire D
Een aantal vragen (probeer deze antwoorden eerst op te schrijven):

- Waarover ging dit grammatica-onderdeel?

- Hoe maak ik een voltooid deelwoord?

- Bij welk hulpwerkwoord moet ik extra opletten?

- Wanneer vul ik een extra -e of -s in?

Slide 2 - Diapositive

Even herhalen:
werkwoorden op -er/-ir/-re
Werkwoorden op -er (bijvoorbeeld: parler)
Parler  --> parler  --> parlé                    --> j'ai parlé

Werkwoorden op -ir (bijvoorbeeld: choisir)
Choisir --> choisir  --> choisi                  --> j'ai choisi

Werkwoorden op -re (bijvoorbeeld: attendre)
Attendre --> attendre  --> attendu           --> j'ai attendu

Slide 3 - Diapositive

Even herhalen:
de onregelmatige werkwoorden
Avoir
j'ai eu, tu as eu, etc.

Être
j'ai été, tu as été, etc.

Faire

j'ai fait, tu as fait, etc.

Prendre
j'ai pris, tu as pris, etc.

Slide 4 - Diapositive

De passé composé:
het hulpwerkwoord être
Net als in het Nederlands, kan je in het Frans een voltooide tijd maken met hebben en zijn.

De regel is als volgt:
Gebruik je in het Nederlands hebben? Dan gebruik je in het Frans dus avoir.
Gebruik je in het Nederlands zijn? Dan gebruik je in het Frans dus être.

Maar: als je être als hulpwerkwoord gebruikt, komt er bij de voltooide tijd soms een extra é of s achter het voltooid deelwoord.

Kijk goed naar de volgende slide en de uitleg. Neem over als je het over wilt nemen!

Slide 5 - Diapositive

De passé composé:
het hulpwerkwoord être (het voorbeeld 'aller')
Aller betekent gaan (dus we gebruiken être als hulpwerkwoord, net zoals het Nederlands).

je suis allé(e)
tu es allé(e)
il est allé
elle est allée
on est allé(e)(s)
nous sommes allé(e)s
vous êtes allé(e)(s)
ils sont allés
elles sont allées

Slide 6 - Diapositive

De passé composé met être:
wanneer een extra letter?

Slide 7 - Diapositive


Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé met het hulpwerkwoord avoir.
Je (avoir) n'_____ pas ________ de bonnes notes.

Slide 8 - Question ouverte


Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé met het hulpwerkwoord être.
Ma mère (aller) ____________ parler avec mon prof principale.

Slide 9 - Question ouverte


Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé met het hulpwerkwoord avoir.
Il (finir) ____________ les testes.

Slide 10 - Question ouverte


Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé met het hulpwerkwoord avoir.
Vous (entendre) ___________ l'annonce à la télé?

Slide 11 - Question ouverte

Répéter:
grammaire H
Een aantal vragen (probeer deze antwoorden eerst op te schrijven):

- Over welk grammatica-onderdeel hebben we het de vorige keer gehad?

- Wanneer moet je welk lidwoord gebruiken?

- Waar plaats je het lidwoord meestal?

- Wat is de uitzondering op bovenstaande regel?

Slide 12 - Diapositive

Répéter:
grammaire H
In het Nederlands kunnen we op bepaalde vragen het antwoord korter maken.
Bijvoorbeeld:
Ken jij de film van de Luizenmoeder al?
Ja, ik ken hem.

We vervangen het lijdend voorwerp door een ander woord. Dit kan in het Frans ook. Neem de volgende slides over als je dit wilt.

Slide 13 - Diapositive

Grammaire H:
hoe werkt het?
In het lijdend voorwerp moet altijd een zelfstandig naamwoord staan (of een naam).
Je kijkt simpelweg naar het geslacht hiervan. Daarna vervang je het lijdend voorwerp door een van de lidwoorden.

Enkelvoud & mannelijk?                 --> le
Enkelvoud & vrouwelijk?                --> la
Enkelvoud & klinker/stomme h?     --> l'
Meervoud?                                --> les

Slide 14 - Diapositive

Grammaire H:
de plaats in de zin
Als je de zin gaat herschrijven, plaats je het lidwoord (le/la/l'/les) altijd terug in de zin.
Maar waar? Hiervoor zijn 2 regels.

Basisregel
Het lidwoord staat altijd voor het eerste werkwoord in de zin.
Bijvoorbeeld: Je mange le sandwich. Je le mange.

Maar: als er een heel werkwoord in de zin staat, staat het lidwoord hiervoor!
Bijvoorbeeld: Je vais manger le sandwich. Je vais le manger

Slide 15 - Diapositive


Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.

Tu connais les chansons de Maître Gims?

Slide 16 - Question ouverte


Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.

Ils vont chanter la Marseillaise.

Slide 17 - Question ouverte


Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.

J'ai vu Vincent.

Slide 18 - Question ouverte


Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.

Nous avons aimé ce film de science-fiction.

Slide 19 - Question ouverte