Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Bijvoeglijke naamwoorden + VOCA dieren
Slide 1 - Diapositive
Welk woord past het best in de zin?
Le lapin/ le poisson habite dans l'eau (het water)
Slide 2 - Question ouverte
Welk woord past het best in de zin?
Le lapin/ le poisson habite dans l'eau (het water)
Slide 3 - Question ouverte
Welk woord past het best in de zin?
Je rigole souvent avec mon copain. Il est drôle/ marron.
Slide 4 - Question ouverte
Wat is een typisch kenmerk van een bijvoeglijk naamwoord in het Frans?
A
Het past zich aan in getal en geslacht aan het zelfst naamw
B
Het past zich niet aan
C
Het past zich aan het werkwoord aan
D
Het past zich aan het bijwoord aan waar het bij staat
Slide 5 - Quiz
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
Ma soeur est petite
A
ma
B
soeur
C
est
D
petite
Slide 6 - Quiz
Welk woord is het bijv naamwoord?
Hugo a les yeuxbleus
A
bleus
B
a
C
les yeux
D
Hugo
Slide 7 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijv naamwoord? Les filles sont ...
A
marrant
B
marrante
C
marrantes
D
marrants
Slide 8 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord? Ma grand-mère est ...
A
vieux
B
vieil
C
vieilles
D
vieille
Slide 9 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord? Ce sont de ... élèves.
A
nouvelle
B
nouveaux
C
nouveau
D
nouvelles
Slide 10 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord? Les portable sont ... (gris)
Slide 11 - Question ouverte
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord? Pauline est ... (triste)
Slide 12 - Question ouverte
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord? Elle porte un T-hirt ... (noir)
Slide 13 - Question ouverte
Beschrijf iemand uit de klas: Maak drie zinnen waarin je minstens 1 keer karakter beschrijft en minstens 1 keer uiterlijk beschrijft. Gebruik in minstens 2 zinnen een bijv naamwoord