24 november BMF1

Wat gaan we vandaag doen?
  • Theorie 3.2 Leestekens en tekens bij woorden (punt, komma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingstekens)
  • Herhalen 3.1 Hoofdletters
  • Oefenen 3.2 in tweetallen. 
  • Zelfstandig verder werken aan je flyer. 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Wat gaan we vandaag doen?
  • Theorie 3.2 Leestekens en tekens bij woorden (punt, komma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingstekens)
  • Herhalen 3.1 Hoofdletters
  • Oefenen 3.2 in tweetallen. 
  • Zelfstandig verder werken aan je flyer. 

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je gebruikt leestekens en tekens bij woorden correct.
  • Je ontwerpt een flyer naar eigen smaak 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Hoofdletters
Waar staan de hoofdletters goed?
A
stef Van leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen

Slide 9 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December

Slide 10 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 11 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
mavo
B
MAVO

Slide 12 - Quiz

Dubbele punt ( : )
  • Je zet een dubbele punt in een zin als je iets aankondigt.      Dit zijn de namen van de studenten die zijn ingeloot: Bram, Davida en Emma. 
  • Met een dubbele punt kun je ook een citaat aankondigen.     De trainer riep: 'Kom op, volhouden!'
  • Je zet een dubbele punt ook voor een opsomming.                  Zo laad je de accu op: ....



Slide 13 - Diapositive



Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 14 - Diapositive

Aanhalingstekens      ('  ')
Je gebruikt ze:                       Voorbeelden
bij een citaat
Lianne vroeg: 'Wil iedereen zijn mobiel uitzetten?'
Als je een woord ironisch bedoelt
Echt 'knap' dat je een twee hebt.
Als het om het woord of de groep woorden zelf gaat
'Faciliteren' betekent: iets mogelijk maken.

Slide 15 - Diapositive

Puntkomma ( ; )
  • Om hoofdzinnen te verbinden die bij elkaar horen:                          Het is vijf uur; we stoppen ermee.

(Een puntkomma houdt het midden tussen een punt en een komma. De zin ervoor en erna hangen nauw met elkaar samen en een punt zou een te sterke scheiding uitdrukken)

Slide 16 - Diapositive

Ik moet bij de Jumbo het volgende kopen pindakaas, tomaten, brood en pasta.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt, want het is een opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
D

Slide 17 - Quiz

Staan de aanhalingstekens goed?

'Dat vind ik stom', zei Marie.
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn opdracht.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Om het woord 'leerling'
B
Om het woord 'slag'
C
Om het woord 'enthousiast'

Slide 19 - Quiz

Een dubbele punt (:) zet je voor een
A
uitleg
B
opsomming
C
uitroep
D
aankondiging

Slide 20 - Quiz

Brochure
Niveau 4 maakt een uitgebreide brochure met meerdere pagina's (voorbeeld):
  • Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
  • Meerdere stukjes tekst over het bedrijf, de eventuele actie of het event. 
  • Gegevens van het bedrijf. 

Slide 21 - Diapositive

Opdrachten maken
  • In tweetallen maken opdracht 1 t/m 6  
  • We bespreken de opdrachten nadien klassikaal
  •  laatste deel van de les: zelfstandig verder werken aan je flyer 

Slide 22 - Diapositive