Ten eerste, ten tweede, verder, ook, ten slotte, om te beginnen, 1, 2, 3, ... Signaalwoorden horen bij:
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
Slide 8 - Quiz
Maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant, aan de andere kant, tegenover, ... Signaalwoorden horen bij:
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
Slide 9 - Quiz
We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein.
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
Slide 10 - Quiz
We hebben Jan de Ried aangenomen vanwege zijn kennis van de markt. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als leidinggevende.
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
Slide 11 - Quiz
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
Slide 12 - Quiz
TEKSTVERBANDEN
VANDAAG LEER JE:
- TOELICHTEND VERBAND
- VOORWAARDELIJK VERBAND
- REDENGEVEND VERBAND
en de signaalwoorden
Slide 13 - Diapositive
TEKSTVERBANDEN
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen.
Die samenhang heet VERBAND IN EEN TEKST.
Door te letten op tekstverbanden begrijp je een tekst beter.
Slide 14 - Diapositive
SIGNAALWOORDEN
Signaalwoorden verbinden woorden, zinnen, en alinea's.
Ze geven aan op welke manier woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.
Slide 15 - Diapositive
SOORTEN TEKSTVERBANDEN
- chronologisch verband
- opsommend verband
- tegenstellend verband
- toelichtend verband
- voorwaardelijk verband
- redengevend verband
(en meer)
Slide 16 - Diapositive
TOELICHTEND VERBAND
Een toelichtend verband geeft aan dat er extra informatie over het onderwerp volgt, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Dit verband wordt ook wel uitleggend verband genoemd.
Slide 17 - Diapositive
SIGNAALWOORDEN
bij toelichtend verband
- bijvoorbeeld - denk aan - neem (nou) - zo - zoals - ter illustratie - ter verduidelijking
- met andere woorden - voorbeeld-
namelijk - dat wil zeggen
Slide 18 - Diapositive
VOORBEELD
toelichtend verband
Veel frisdranken bevatten suikers die slecht zijn voor de gezondheid. Ze kunnen bijvoorbeeld overgewicht veroorzaken.
De extra informatie die hier gegeven wordt, is dat suikers in frisdranken overgewicht kunnen veroorzaken. De extra toelichting is de informatie over overgewicht.
Slide 19 - Diapositive
VOORWAARDELIJK VERBAND
Een voorwaardelijk verband geeft aan
onder welke voorwaaarden iets gebeurt.
Slide 20 - Diapositive
SIGNAALWOORDEN
bij voorwaardelijk verband
- als (dan) - indien - tenzij - mits - wanneer -
onder de volgende voorwaarden
- in het geval dat - mocht ... dan -
op voorwaarde dat
Slide 21 - Diapositive
VOORBEELD
voorwaardelijk verband
Als ik vandaag mijn kamer opruim,
(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.
Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik mijn kamer opruimen.
Voorwaarde = kamer opruimen
Slide 22 - Diapositive
REDENGEVEND VERBAND
Een redengevend verband geeft aan
waarom iemand iets doet of vindt.
Slide 23 - Diapositive
SIGNAALWOORDEN
bij redengevend verband
- want - omdat - daarom - dus -
de reden hiervoor is - het argument is
Slide 24 - Diapositive
VOORBEELD
redengevend verband
Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,
want ik heb er niet goed voor geleerd.
De reden van het slechte cijfer is
dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.
Slide 25 - Diapositive
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband
Slide 26 - Quiz
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband
Slide 27 - Quiz
Als jij alles voor mij inpakt, koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband
Slide 28 - Quiz
GELEERD?
- je kunt signaalwoorden in teksten herkennen
- je kunt toelichtende, redengevende en voorwaardelijke verbanden in teksten herkennen
Slide 29 - Diapositive
Wat wist je al?
Slide 30 - Question ouverte
Is er iets wat je nog niet zo goed snapt? Zo ja, schrijf dit op.