Als een hoofdpersoon niet uitnodigt tot identificatie spreken we in de literatuur van...
A
een round character
B
een typetje
C
een antiheld
D
een flat character
1 / 16
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs.
Éléments de cette leçon
Als een hoofdpersoon niet uitnodigt tot identificatie spreken we in de literatuur van...
A
een round character
B
een typetje
C
een antiheld
D
een flat character
Slide 1 - Quiz
Als de schrijver stukken tijd samenvat in een aantal woorden dan heet dit ...
A
versnelling
B
verteltijd
C
vertelde tijd
D
tijdsprong
Slide 2 - Quiz
In een dialoog is altijd sprake van:
A
vertraging
B
versnelling
C
scène
D
tijdsprong
Slide 3 - Quiz
Een thema is ...
A
het verhaalelement uit een sprookje
B
het grondmotief
C
de opdracht van de schrijver
D
de bedoeling van het boek weergegeven in het motto
Slide 4 - Quiz
Hoe heet dit stuk tekst dat je vindt in een boek voor het verhaal begint?
A
opdracht
B
motto
C
intertekstualiteit
Slide 5 - Quiz
Welke van de volgende beweringen is of zijn juist? I “En zij leefden nog lang en gelukkig” als einde van een sprookje is een voorbeeld van een gesloten einde. II Bij een open einde weet je nooit hoe het verhaal is afgelopen.
A
alleen I is juist
B
alleen II is juist
C
zowel I als II is juist
D
zowel I als II is onjuist
Slide 6 - Quiz
Welk van de volgende karakters past het best bij het begrip “flat character”?
A
Harry Potter
(Harry Potter)
B
Iron Man
(The Avengers)
C
Olaf
(Frozen)
Slide 7 - Quiz
In welk perspectief is dit geschreven: “Ik besloot, ondanks mijn zenuwen, de deur te openen.”
A
belevend ik
B
verhalend ik
C
personaal perspectief
Slide 8 - Quiz
Wie is een voorbeeld van de antagonist?
A
Phineas
B
Candice
C
Ferb
D
Dr. Doofenshmirtz
Slide 9 - Quiz
Welk van de antwoorden is het meest waarschijnlijke antwoord op de vraag: “Wat is de verteltijd?”
A
295 pagina’s
B
32 dagen
C
19e eeuw
Slide 10 - Quiz
Hoe heet dit stuk tekst dat je vindt in een boek voor het verhaal begint?
A
opdracht
B
motto
C
intertekstualiteit
Slide 11 - Quiz
Wat is een novelle?
A
een tekst met minder dan 80 bladzijden
B
een tekst bestaat uit 80 tot 100 bladzijden
C
een tekst met meer dan 100 bladzijden
Slide 12 - Quiz
Wat houdt een alwetend/auctoriaal perspectief in?
A
dat personages alles weten wat gebeurt
B
dat de verteller alles weet wat gebeurt
Slide 13 - Quiz
Welk begrip is geen manipulatietechniek om spanning te creëren?
A
cliffhanger
B
niet-chronologische volgorde
C
verhaalstructuur
Slide 14 - Quiz
Wat wordt bedoeld met het literaire begrip ‘motief’?