4.1 De Stad -form

4.1 De Stad - paspoort 21
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

4.1 De Stad - paspoort 21

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive


A
Stad
B
Dorp

Slide 3 - Quiz


A
Stad
B
Dorp

Slide 4 - Quiz


A
Stad
B
Dorp

Slide 5 - Quiz


A
Stad
B
Dorp

Slide 6 - Quiz

Wat betekent de titel van tekst 4.1.1 (weekendje weg)
A
Eropuit trekken
B
Op een boer klimmen
C
Thuis blijven
D
Naar familie gaan

Slide 7 - Quiz

Wat is niet waar over de stad?
A
Mensen wonen er vaak dicht op elkaar
B
Het is vaak druk
C
Er zijn weinig voorzieningen
D
Er komen veel mensen bij elkaar

Slide 8 - Quiz

Voeding
Ontspanning
Veiligheid
Persoonlijke ontwikkeling
Opdracht: Sleep de voorzieningen naar de bijbehorende behoefte
Sportschool
Ziekenthuis
Restaurant
Supermarkt
School
Gebedshuis
Politiebureau
Bioscoop

Slide 9 - Question de remorquage

Wat was een voordeel van buiten de stad wonen?
A
Buiten de stad was het rustiger
B
Mensen konden meer autorijden
C
Mensen woonden dichter bij voorzieningen

Slide 10 - Quiz

stad
stad en dorp
meubelboulevard
voetbalclub
bakker
kunstijsbaan
supermarkt
bibliotheek
treinstation

Slide 11 - Question de remorquage

Welk kenmerk hoort bij de stad en welke hoort bij een dorp?
Stad
Dorp
Individualisme
Sociale controle
Veel sociale ongelijkheid
Veel voorzieningen
Weinig voorzieningen
Amersfoort
Hoevelaken

Slide 12 - Question de remorquage

In welke twee delen werd het Romeinse Rijk opgesplitst?
A
Westen en Oosten
B
Noorden en zuiden

Slide 13 - Quiz

De mensen die op het platteland gingen wonen waren zelfvoorzienend.
Welke van de onderstaande zinnen past daar het best bij?
A
'Ik verbouw mijn eigen eten, maar mijn schoenen koop ik in de stad.'
B
'Ik verbouw mijn eigen eten, maak mijn eigen gereedschap en maak mijn eigen kleding.'
C
'Ik koop mijn eten bij mijn buurman. Ik betaal hem met geld. De rest wat ik nodig heb maak ik allemaal zelf.'
D
'Ik maak kleding. Dit ruil ik tegen voedsel bij de boer.'

Slide 14 - Quiz

Wat is ruilhandel?
A
Het ruilen van producten tegen geld
B
Het ruilen van producten tegen producten

Slide 15 - Quiz

Hoe noem je de tijd na de Oudheid?
A
De prehistorie
B
De Romeinse Tijd
C
De Middeleeuwen
D
De Gouden Eeuw

Slide 16 - Quiz

Opdracht: Sleep de kenmerken naar de juiste periode
De Oudheid
De Middeleeuwen
Tijdvak 4
Tijdvak 3
Grieken en Romeinen
Tijdvak 2
Grote miljoenensteden
Mensen wonen op het platteland
Monniken en ridders
Steden en staten

Slide 17 - Question de remorquage