Recap grammar H2

Aims
At the end of this lesson;
- you can form the past simple
- you can form the present perfect
- you know when to use the present perfect or past simple
- you know how to form correct English sentences and questions
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Aims
At the end of this lesson;
- you can form the past simple
- you can form the present perfect
- you know when to use the present perfect or past simple
- you know how to form correct English sentences and questions

Slide 1 - Diapositive

Zet het volgende woord in de past simple: study

Slide 2 - Question ouverte

Zet het volgende woord in de past simple: grab

Slide 3 - Question ouverte

Zet het volgende woord in de past simple: buy

Slide 4 - Question ouverte

Zet het volgende woord in de past simple: walk

Slide 5 - Question ouverte

Past simple
De past simple staat voor de verleden tijd in het Engels.

Hoe vorm je het ookal weer?
- ww + ed (of uitzonderingen)
- tweede rijtje onr. ww

Slide 6 - Diapositive

Present perfect
Je gebruikt de present perfect wanneer:
- Iets in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang is
- Om te praten over ervaringen
- Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en dat je daarvan nu het resultaat merkt

Slide 7 - Diapositive

We went to school last week
A
Afgelopen
B
Gaat nog door

Slide 8 - Quiz

We have been living in London for a year now
A
Afgelopen
B
Gaat nog door

Slide 9 - Quiz

Present perfect
Je maakt de present perfect door have/has + voltooid deelwoord (ww + ed of 3de rijtje onregelmatige ww) te gebruiken. Has bij ‘shit’-rule 

She has lost her key.
We have been ill since yesterday.

Slide 10 - Diapositive

Signaalwoorden
Signaalwoorden, woorden waaraan je ziet dat het ook nu nog van invloed is of nog steeds bezig is, zijn: for, since, already, ever en never.
- We have never been to that restaurant.
- I have seen this movie six times already.
- Robert has lost his keys.

Slide 11 - Diapositive

Recap
Bij de past simple is het dus al afgelopen (verleden tijd) en bij de present perfect is de actie nog bezig – of heeft het nog invloed op het heden. (tt)
Past simple: Hele werkwoord + ed (uitzondering of 2de rijtje onregelmatige ww)
Present perfect: Have/has + ww + ed (uitzondering of 3de rijtje onregelmatige ww) 

Slide 12 - Diapositive

She ... (LOOK) wonderful last night
A
looked
B
has looked
C
have looked
D
looks

Slide 13 - Quiz

She ... (PLAY) this game for years now.
A
played
B
has played
C
have played
D
plays

Slide 14 - Quiz

Zinsopbouw
Keith used to watch television in his room at bedtime.

She bought a blue dress yesterday.

Wie - doet - wat - waar - wanneer.
Tijd altijd achteraan voor de plaats

Slide 15 - Diapositive

Choose the sentence with the correct word order.
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.

Slide 16 - Quiz

Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met
A
I met her in town yesterday.
B
I met her yesterday in town.
C
I yesterday met her in town
D
I met yesterday her in town.

Slide 17 - Quiz

Adverbs of frequency
De bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iemand iets doet
I always go to sleep early. I never wake up late.
(bv. always, usually, regurlarly, sometimes, rarely, seldom, never) staan voor het werkwoord.
Behalve .............

Slide 18 - Diapositive

Adverbs of frequency
Alleen bij de vorm van 'to be' komt de adverb of frequency achter het werkwoord.

He is never late
She was always happy

Slide 19 - Diapositive

Wat zijn de vormen van to be? Denk aan het HELE rijtje onr. ww

Slide 20 - Question ouverte

Vraagzinnen
Om een vraagzin te maken draai je het onderwerp om.
You are tired. > Are you tired?

Als er geen vorm van to be, to have got of can in de zin staat, dan gebruik je do/does.
Is het onderwerp een he/she/it? - does
Is het onderwerp een I/you/we/they? - do

Slide 21 - Diapositive

Let op!
Pinky eats seeds.
Does pinky eat seeds?

Omdat je met 'does' al aangeeft dat het een he/she/it is, dan verandert het werkwoord in het hele werkwoord! (Dus zonder 's').

Slide 22 - Diapositive

She likes cats
Wat is hier de vraagzin van?

Slide 23 - Question ouverte

Welk woordje voeg je toe om iets negatief/ontkennend te maken?

Slide 24 - Question ouverte

Aims achieved?
At the end of this lesson;
- you can form the past simple
- you can form the present perfect
- you know when to use the present perfect or past simple
- you know how to form correct English sentences and questions

Slide 25 - Diapositive

Heb je de leerdoelen behaald?
A
Yes
B
No
C
Nog iets meer oefenen..

Slide 26 - Quiz