Grammatica woordsoorten

Vandaag
Lidwoorden (lw)
Zelfstandige naamwoorden (zn)
Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (stof. bn)
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Voegwoord (vgw)
Voorzetsel (vz)


1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Vandaag
Lidwoorden (lw)
Zelfstandige naamwoorden (zn)
Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (stof. bn)
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Voegwoord (vgw)
Voorzetsel (vz)


Slide 1 - Diapositive

Lidwoorden

De / het / een


De is altijd een lidwoord

Het is niet altijd een lidwoord --> alleen als het bij een zelfstandig naamwoord hoort

Een is alleen een lidwoord als je het uitspreekt als 'un'

Slide 2 - Diapositive

Heb jij een van de medewerkers gezien?

'Een' is hier wel/geen lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 3 - Quiz

Zelfstandig naamwoord

Mensen, dieren, dingen, planten, gevoelens etc.


1. Je kunt er de, het of een voor zetten

2. Het zelfstandig naamwoord heeft vaak een verkleinwoord

3. Het zelfstandig naamwoord heeft vaak een meervoud

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord 

Namen van mensen/bedrijven/plaatsen/etc.


Te herkennen aan een hoofdletter


Jan, Deltion , Arnhem, Nike

Slide 5 - Diapositive

Let op!

Niet alle woorden met een hoofdletter zijn een zelfstandig naamwoord 


1. Soms krijgt een woord een hoofdletter, omdat het aan het begin van de zin staat

2. Soms krijgt een bijvoeglijk naamwoord een hoofdletter, omdat het is afgeleid van een plaats: de Amerikaanse auto.

Slide 6 - Diapositive

Welke zelfstandig naamwoorden zie je in deze zin?

Ik heb de afwas gedaan en het vuilnis buiten gezet.

Slide 7 - Question ouverte

Welke zelfstandig naamwoorden zie je in deze zin?

Het is mijn doel om vaker te gaan sporten in de sportschool.

Slide 8 - Question ouverte

Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord


Het mooie eendje zwemt in de gracht.

De eend is mooi (een BN kan dus ook achter het ZN staan)


Slide 9 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord kun je ook weglaten:


Het eendje zwemt in de gracht.

(Het mooie eendje zwemt in de gracht)

Slide 10 - Diapositive

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het materiaal waarvan iets gemaakt is en eindigt vaak op -en


De gouden ring

Maar: de plastic tas (zonder -en)

Slide 11 - Diapositive

Welke (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden zie je in de volgende zin?

De houten bank is een mooie aanwinst.

Slide 12 - Question ouverte

Welke (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden zie je in de volgende zin?

De geleerde professor is naar de lange bijeenkomst geweest.

Slide 13 - Question ouverte

Persoonlijk voornaamwoord

Wijst een persoon aan

Ik, je, jij, hij, zij, hem, haar, het etc.


Slide 14 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord

Geeft aan dat iets in het bezit van iemand is

Staat voor een zelfstandig naamwoord


Dat is mijn idee


Jouw, mijn, uw, jullie, haar, zijn

Slide 15 - Diapositive

Persoonlijk of bezittelijk?

Ik geef jullie jullie boeken terug


Welke 'jullie' is persoonlijk en welke bezittelijk?

Slide 16 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord

Een aanwijzend voornaamwoord verwijst naar iets.

De-woorden: deze / die 

(deze jongen / die jongen)

Het-woorden: dit / dat 

(dit meisje / dat meisje)

Meervoud: deze / die 

(deze jongens en deze meisjes / die jongens en die meisjes)



Slide 17 - Diapositive

Voegwoord

Een voegwoord koppelt twee zinnen aan elkaar.


!!! Geeft meestal een tekstverband aan 

en

is dus meestal een signaalwoord

(en, maar, want, omdat, als, toen, terwijl, aangezien).



Slide 18 - Diapositive

Voorzetsel

Een voorzetsel geeft vaak aan:

  • plaats (op school)
  • tijd (tijdens de pauze)
  • reden (door Corona)
  • richting (naar de afdeling)



Slide 19 - Diapositive

Taalverzorging - Grammatica: Woordsoorten

Slide 20 - Diapositive

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je in de volgende zin?

Ik ben gisteren samen met jou naar je sportschool geweest.
A
Ik, jou, je
B
Ik, jou
C
Jou, je
D
Ik

Slide 21 - Quiz

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je in onderstaande zin?

Hij heeft het tafeltje geverfd, zodat het sneller verkocht zal worden.
A
Hij, tweede het
B
Hij, het, het
C
Hij, eerste het
D
Hij

Slide 22 - Quiz

Welke bezittelijke voornaamwoorden zie je in deze in?


Wilt u eens kijken of uw auto nu wel start?
A
u
B
uw
C
u + uw

Slide 23 - Quiz

Is het woord 'jullie' in onderstaande zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Ik heb jullie aangemeld bij de sportschool.
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk

Slide 24 - Quiz

Is het woord 'hun' in onderstaande zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?


Ik geef hun een cadeautje.
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk

Slide 25 - Quiz

Is het woord 'jouw' in onderstaande zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Jouw tas is erg leuk!
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk

Slide 26 - Quiz

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

Maud is een:

Slide 27 - Question ouverte

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

de is een:

Slide 28 - Question ouverte

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

Hoge is een:

Slide 29 - Question ouverte

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

Landschap is een:

Slide 30 - Question ouverte

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

Indrukwekkende is een:

Slide 31 - Question ouverte

Maken


Taalverzorging

1.1 Woordsoorten

Opdrachten 1 t/m 9

Slide 32 - Diapositive