H4.2 Taalverzorging 2 - Spelling - werkwoorden vervoegen

H4.2 Taalverzorging 2
Spelling
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

H4.2 Taalverzorging 2
Spelling

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Je leert:
  • werkwoorden vervoegen;
  • de ik-vorm spellen;
  • de persoonvorm in de tegenwoordige tijd spellen

Leerdoelen - spelling
4.2

Slide 2 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.






  • fietsen  - ik fiets
  • rijden - ik rijd
Ik-vorm
4.2
Als je een werkwoord goed wilt schrijven, dan begin je bij de ik-vorm.
De ik-vorm is meestal het hele werkwoord zonder -en.

Slide 3 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.





  • maken - mak - ik maak
  • leven - lev - ik leef
  • lezen - lez - ik lees
  • bakken - bakk - ik bak
Ik-vorm
4.2
Soms moet je voor de juiste ik-vorm het hele werkwoord zonder -en nog een beetje aanpassen.

Slide 4 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

  • werkwoordsvormen





Begrippen van de les
4.2
persoonsvorm
Ali eet een broodje hete kip.
hele werkwoord
Ali gaat een broodje eten.
voltooid deelwoord
Ali heeft een broodje gegeten.

Slide 5 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een werkwoord vertelt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
Je kunt werkwoorden vervoegen. Dat betekent dat het werkwoord zich aanpast aan wie/of wat het doet.

 
Werkwoorden vervoegen
4.2
ik
fiets
jij
fietst
zij/hij/het
fietst
wij
fietsen
jullie
fietsen
zij
fietsen

Slide 7 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Wat moet je doen om de vorm van een werkwoord goed te schrijven?

  1. In welke tijd staat het werkwoord (pv): tegenwoordige tijd of verleden tijd?
  2. Wie of wat bij het werkwoord hoort, wie of wat is het aan het doen? Bij één persoon noem je dit enkelvoud (ev) en bij meerdere personen meervoud (mv).

 
Stappenplan werkwoordspelling
4.2

Slide 8 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Stappenplan werkwoordspelling
4.2
Enkelvoud
tt en vt
ik
fiets / fietste
jij
fietst / fietste
zij/hij/het
fietst / fietste
Meervoud
tt en vt
wij
fietsen / fietsten
jullie
fietsen / fietsten
zij
fietsen / fietsten

Slide 9 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  • ik-vorm
  • ik-vorm + t
  • hele werkwoord
Persoonsvorm tt
4.2
Jij/je achter pv?
Als jij/je achter de pv staat, dan schrijf je de ik-vorm:
  • Jij loopt?
  • Loop jij?

Slide 11 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Persoonsvorm tt - oefenen
4.2
Maken
Worden
Karten
Blijven
Ik
Jij
Hij/zij/het
Wij
Jullie
Zij

Slide 12 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Persoonsvorm tt - oefenen
4.2
Maken
Worden
Karten
Blijven
Ik
maak
word
kart
blijf
Jij
maakt
wordt
kart
blijft
Hij/zij/het
maakt
wordt
kart
blijft
Wij
maken
worden
karten
blijven
Jullie
maken
worden
karten
blijven
Zij
maken
worden
karten
blijven

Slide 13 - Diapositive

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions