Poëzieproject 1

Dinsdag 22 maart 
Poëzie: 
Aan het eind van deze lessenreeks hebben de leerlingen kennisgemaakt met de volgende begrippen:
- Letterlijk en figuurlijk taalgebruik : zie onderdeel B poëzie en fictie
- Personificatie: zie onderdeel B poëzie en fictie
- Beeldspraak: zie onderdeel E poëzie en fictie
- Vergelijking, metafoor, personificatie: H 1, opdr. 1 en 2
- Metonymie: H2, opdr. 1
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Dinsdag 22 maart 
Poëzie: 
Aan het eind van deze lessenreeks hebben de leerlingen kennisgemaakt met de volgende begrippen:
- Letterlijk en figuurlijk taalgebruik : zie onderdeel B poëzie en fictie
- Personificatie: zie onderdeel B poëzie en fictie
- Beeldspraak: zie onderdeel E poëzie en fictie
- Vergelijking, metafoor, personificatie: H 1, opdr. 1 en 2
- Metonymie: H2, opdr. 1

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Slide 3 - Lien

Lees de lyrics eens van het liedje van Froukje.
Waar gaat het liedje eigenlijk over?

Slide 4 - Carte mentale

In het liedje van Froukje wordt gebruik gemaakt van letterlijk en figuurlijk taalgebruik. Welke woorden/zinsdelen worden wel gezongen, maar kunnen niet letterlijk worden opgevat?

Slide 5 - Question ouverte

Woensdag 23 maart 
- We gaan verder met de vergelijking, de metafoor en de metonymia (metoniem).

Kijk maar eens in de theorie (of online). Wat houden ze in? 

Aan het eind van de les ken je de begrippen en kun je zo toepassen. 

Slide 6 - Diapositive

Hier hadden we het over....

Goedemorgen, mijn zon
Ik heb de hele nacht gestaard naar het plafond
En je gevoelens zijn gegoten in beton
Ik wou dat ik zo was, ik wou dat ik dat kon
Ik wou dat ik kon vallen als een vaas op je tapijt
Maar voordat ik dat kan, zet je me zo weer overeind
Maar ik barst en ik breek, tot ik me verspreek
En eerst verdringen en vergeten dan spijt

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b): De verkoop van deze mobieltjes (o) loopt als een trein (o).
Tussen object en beeld is een overeenkomst:  Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een ….


Slide 7 - Diapositive

Welke van de volgende voorbeelden is geen vergelijking?
A
Die jongen is zo gek als een deur.
B
Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent
C
Ik kom thuis als ik klaar ben met mijn huiswerk.
D
Hij bibbert als een rietje in de wind.

Slide 8 - Quiz

Welke vergelijking staat in de strofe (de alinea) op de vorige dia?

Slide 9 - Question ouverte

Bij een metafoor wordt het object weggelaten: het wordt vervangen door het beeld. Je moet zelf de betekenis achter het beeld (= het object) vaststellen:
– Niemand wil vriendin zijn met zo’n heks (b). = heel onaardig meisje (o).


Goedemorgen, mijn zon
Ik heb de hele nacht gestaard naar het plafond
En je gevoelens zijn gegoten in beton
Ik wou dat ik zo was, ik wou dat ik dat kon
Ik wou dat ik kon vallen als een vaas op je tapijt
Maar voordat ik dat kan, zet je me zo weer overeind
Maar ik barst en ik breek, tot ik me verspreek
En eerst verdringen en vergeten dan spijt


Slide 10 - Diapositive

In de strofe op de vorige dia wordt ook een of meerdere metaforen gebruikt. Welke?

Slide 11 - Question ouverte

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als levend persoon:
– Het schip danste op de golven. Het schip (danste) = personificatie.
In het liedje van Froukje staan geen personificaties, maar ...


In het gedicht op de volgende dia wel! 

Welke personificaties vind je hier en waarom zijn het personificaties?

Slide 12 - Diapositive

Zomer
De zomer steekt de handen uit de mouwen.
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad 
die me lachend op de schouder slaat. 

Herman de Coninck

Welke personificaties vind je hier en waarom zijn het personificaties?

Slide 13 - Diapositive

Die krullenbol weet het altijd beter dan de anderen.

Ik heb liever echte Goudse dan die stinkkaas uit Frankrijk.

De zijtribune had geen goed zicht op het doel aan de overkant.

Zo’n nieuwe Eastpack kost toch zeker tachtig euro.

De nieuwste Adele valt volgens de recensenten wat tegen.


























Bespreek en vul in wat er met het dikgedrukte woorden bedoeld wordt.

In deze zinnen heb je te maken met een metoniem. 

Slide 14 - Diapositive

Wat zou nu een metonymia kunnen zijn?

Slide 15 - Question ouverte

De uitleg
Veel beeldspraak berust op een overeenkomst (ov) tussen object (o) en beeld (b): Die bouwvakker (o) is zo sterk (ov) als een beer (b). Dat is een vergelijking.
Beeldspraak die niet berust op overeenkomst, maar op een ander verband tussen beeld en object, noemen we metonymie: De snor komt op bezoek. Met de snor bedoel je iemand die een grote snor heeft. Het woord snor is dan een metoniem.Bij metonymie is er een bijzonder verband tussen object en beeld, maar geen overeenkomst zoals bij de vergelijking en de metafoor.

Slide 16 - Diapositive

Aan de slag!
Ga naar hoofdstuk 1: woordenschat. Lees de uitleg en maak opdracht 1 en 2. Zet bij de startopdracht maar een kruisje. Maak daarna opdracht 1 van hoofdstuk 2. 

Slide 17 - Diapositive

Maandag 28 maart 
Aan het eind van de les hebben de leerlingen gezien dat de vormen van beeldspraak ook terug te vinden zijn in gedichten. 

Maak van het onderdeel woordenschat van hoofdstuk 1 opdracht 1 en 2. Zet bij de startopdracht maar een kruisje. 

Slide 18 - Diapositive

Welke vormen van beeldspraak hebben we tot nu toe gehad?

Slide 19 - Carte mentale

Dit gedicht is van Leo Vroman.

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Slide 20 - Diapositive

Of deze van Hans Andreus
Gelukkig dat
het licht bestaat

en dat het met 
me doet en praat

en dat ik weet 
dat ik er vandaan

kom, van het licht
of hoe dat heet
Ook hier zit een vorm van beeldspraak in. Welke? Waarom?

Slide 21 - Diapositive

En deze dan van Theo Olthuis

Welke vorm van beelspraak wordt gebruikt?

Wat betekent 'maar welk stukje is dan nog het meeste mij?'
Stukje
Soms moet ik
zo erg lachen
dat ik denk:
ik kom niet meer bij!
Straks barst ik nog 
en lig ik 
als een puzzel
op de grond,
maar welk stukje
is dan nog 
het meeste mij?

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Spuug en vaatdoekpunt

mijn moeder kuste mij naar school
- gelukkig bij de achterdeur -
veegde mijn mondhoeken schoon
met spuug en vaatdoekpunt
ik ruik nog hoe het was

nu blijft zij in de kamer
en zwaait mij weg door het glas
in de speigelschone ruit
fiets ik haar buik in en uit

Hans Hagen.
Welke vorm van beeldspraak zit in dit gedicht?

Wat betekent deze vorm van beeldspraak volgens jou?

Slide 24 - Diapositive

Woensdag 30 maart 
Bouwplan ingeleverd?
Tot nu toe:
personificatie
metafoor
metonymia
vergelijking
rijmschema
assonantie
alliteratie
binnenrijm
strofes
enjambement (?)

Slide 25 - Diapositive

Zelf aan de slag
Probeer een object in dit lokaal te beschrijven. 
Probeer eens een vergelijking toe te voegen of een metafoor of een personifcatie of een metonymia 
Het hoeft niet te rijmen. Misschien kun je gewoon een enjambement gebruiken of alles in strofes opschrijven in plaats van lange zinnen. 

Slide 26 - Diapositive

Bijvoorbeeld
Een fles omhuld met bloemen
zorgend voor warmte
binnen en buiten
als de zon die alsmaar schijnt
en aan het eind van de dag 
ondergaat. 

Slide 27 - Diapositive

Bloemlezing! 
Voorlezen uit eigen werk!

Slide 28 - Diapositive

Dat is sport
Een paar seconden voor de race.
Je hebt fans. Ze worden hees.

Ze verwachten een sensatie.
Ademhalen. Concentratie.

En dan opeens verstomt hun lied.
Wat er gebeurt, begrijp je niet.

Je sluit ze af. Je gumt ze uit.
De wind steekt op binnen je huid.

Je wordt een suizende orkaan.
en het schijnt dat je gaat staan,

dat je verandert in een vorm,
die gehoorzaamt aan een storm.


Je springt. Daar ga je. Kampioen.

En terwijl je toegejubeld wordt
denk je: wég zijn – dat is sport.

Je bent getraind en voorbereid,
maar pas als je precies op tijd

afwezig bent, en leeg, en stil,
doet je lichaam wat je wil.

Word je mee op reis genomen.
Dat is sport. De mooiste dromen

worden aan je toegekend
terwijl jij ergens anders bent.


Die jou laat doen wat je moet doen.
Je springt. Daar ga je. Kampioen.

En terwijl je toegejubeld wordt
denk je: wég zijn – dat is sport.

Je bent getraind en voorbereid,
maar pas als je precies op tijd

afwezig bent, en leeg, en stil,
doet je lichaam wat je wil.

Word je mee op reis genomen.
Dat is sport. De mooiste dromen

worden aan je toegekend
terwijl jij ergens anders bent.

Edward van de Vendel

Slide 29 - Diapositive

Je wordt een suizende orkaan.

Van welke vorm van beeldspraak is dit een voorbeeld en wat wordt ermee bedoeld?

Slide 30 - Question ouverte

Je gumt ze uit.
Van welke vorm van beeldspraak is dit een voorbeeld en wat wordt ermee bedoeld?

Slide 31 - Question ouverte

De wind steekt op binnen je huid.

Van welke vorm van beeldspraak is dit een voorbeeld en wat wordt ermee bedoeld?

Slide 32 - Question ouverte

Word je mee op reis genomen.
Dat is sport. De mooiste dromen

worden aan je toegekend
terwijl jij ergens anders bent.

Wat wordt met deze laatste regels bedoeld?

Slide 33 - Question ouverte

We hebben nu een aantal gedichten gezien. Wat kun je er nu over zeggen? Denk aan inhoud en aan vorm.

Slide 34 - Carte mentale