3G Talent 1.2/1.3 gedicht beeldspraak/enjambement 26 okt. 2022

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Programma
Warming up
Wat leer je
Toets nabespreken
Talent 1.2 Gedichten
Uitleg: beeldspraak / enjambement
Talent 2.2 Gedichten
Uitleg: metafoor

Slide 2 - Diapositive

Wat leer je?



Je weet wat beeldspraak is
Je begrijpt waarom mensen beeldspraak toepassen
Je weet wat enjambement is, je weet wat de functie ervan is

Slide 3 - Diapositive


Wat zou je proberen als je wist dat je niet zou falen?


Slide 4 - Question ouverte

Talent 1.2 -> gedichten
Beeldspraak
Metafoor
Enjambement

Slide 5 - Diapositive

Poëzie
Poëzie: 
Aan het eind van deze lessenreeks hebben de leerlingen kennisgemaakt met de volgende begrippen:
- Letterlijk en figuurlijk taalgebruik 
- Beeldspraak
- Vergelijking, metafoor, personificatie

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Lees de lyrics eens van het liedje van Froukje.
Waar gaat het liedje eigenlijk over?

Slide 8 - Carte mentale

In het liedje van Froukje wordt gebruik gemaakt van letterlijk en figuurlijk taalgebruik. Welke woorden/zinsdelen worden wel gezongen, maar kunnen niet letterlijk worden opgevat?

Slide 9 - Question ouverte

Goedemorgen, mijn zon
Ik heb de hele nacht gestaard naar het plafond
En je gevoelens zijn gegoten in beton
Ik wou dat ik zo was, ik wou dat ik dat kon
Ik wou dat ik kon vallen als een vaas op je tapijt
Maar voordat ik dat kan, zet je me zo weer overeind
Maar ik barst en ik breek, tot ik me verspreek
En eerst verdringen en vergeten dan spijt

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b): De verkoop van deze mobieltjes (o) loopt als een trein (o).
Tussen object en beeld is een overeenkomst: ‘gaat heel snel’. Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een ….


Slide 10 - Diapositive

Welke vergelijking staat in de strofe (de alinea) op de vorige dia?

Slide 11 - Question ouverte

Bij een metafoor wordt het object weggelaten: het wordt vervangen door het beeld. Je moet zelf de betekenis achter het beeld (= het object) vaststellen:
– Niemand wil vriendin zijn met zo’n heks (b). = heel onaardig meisje (o).


Goedemorgen, mijn zon
Ik heb de hele nacht gestaard naar het plafond
En je gevoelens zijn gegoten in beton
Ik wou dat ik zo was, ik wou dat ik dat kon
Ik wou dat ik kon vallen als een vaas op je tapijt
Maar voordat ik dat kan, zet je me zo weer overeind
Maar ik barst en ik breek, tot ik me verspreek
En eerst verdringen en vergeten dan spijt


Slide 12 - Diapositive

In de strofe hiernaast wordt ook een of meerdere metaforen gebruikt. Welke?

Slide 13 - Question ouverte

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als levend persoon:
– Het schip danste op de golven. Het schip (danste) = personificatie.
In het liedje van Froukje staan geen personificaties, maar ...


In het gedicht op de volgende dia wel! 

Welke personificaties vind je hier en waarom zijn het personificaties?

Slide 14 - Diapositive

Zomer
De zomer steekt de handen uit de mouwen.
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad 
die me lachend op de schouder slaat. 

Herman de Coninck

Welke personificaties vind je hier en waarom zijn het personificaties?

Slide 15 - Diapositive

Bedenk zelf eens een vergelijking, metafoor of personificatie (probeer niet te googlen...).

Slide 16 - Question ouverte

Waarom maken we eigenlijk gebruik van deze vormen van beeldspraak?

Slide 17 - Question ouverte

Talent 1.2 -> gedichten
Maak opdracht  1 t/m 3

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Ga verder
Maak opdracht 4

Slide 20 - Diapositive

Enjambement
Een dichter kan gebruikmaken van enjambement. Hij breekt dan een zin op een ongebruikelijke plaats af.

Een dichter gebruikt enjambement om:
• het laatste woord van de versregel (en soms ook het eerste woord van de nieuwe versregel) meer nadruk te geven;
• versregels van ongeveer gelijke lengte te schrijven;
• minder nadruk te leggen op eindrijm

Slide 21 - Diapositive

Ten slotte:
Maak oefening 1 t/m 8

Slide 22 - Diapositive