Les 27 & 28

Les 27 & 28
Hoe herken je het doel van een alinea?


1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Les 27 & 28
Hoe herken je het doel van een alinea?


Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen

Je leert welke bedoeling een schrijver heeft met elke alinea 

Slide 2 - Diapositive

Ten eerste vind ik Amsterdam een mooie stad en verder vind ik het een gezellige stad.
A
Oorzaak en gevolg
B
Opsomming
C
Doel en middel
D
Tijd

Slide 3 - Quiz

Ik slik elke dag een vitaminepil om te voorkomen dat ik griep krijg.
A
Tijd
B
Doel en middel
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 4 - Quiz

Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.
A
Tegenstelling
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Conclusie

Slide 5 - Quiz

Als je komende zomer met je vrienden een week op vakantie wilt, heb je veel geld nodig; dus het is verstandig een baantje te nemen.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Conclusie
D
Doel en middel

Slide 6 - Quiz

Lesdoel
Je leert welke bedoeling een schrijver heeft met elke alinea.

Slide 7 - Diapositive

Wat is de indeling/opbouw van een tekst?

Slide 8 - Carte mentale

Functie van een alinea
Elke alinea, of een groepje alinea's samen, heeft binnen de tekst een functie. De schrijver heeft er een bedoeling mee. Door signaalwoorden te herkennen in een alinea, zal je de functie van de alinea sneller herkennen.

Slide 9 - Diapositive

Wat wordt bedoeld met de functie van een alinea?
A
bedoeling van de schrijver
B
indeling van een tekst

Slide 10 - Quiz

Inleiding
Doel: lezer nieuwsgierig maken
- Reden geven voor schrijven
- Voorbeeld geven
- Opbouw van de tekst aangeven
- Mening verwoorden
- Belangrijkste informatie geven

Slide 11 - Diapositive

Kern
Alinea's die met elkaar te maken hebben.
- Opsomming
- Voorbeeld of tegenstelling
- Doel en middel
- Vraag en antwoord
- Oorzaak en gevolg
- Mening en argument

Slide 12 - Diapositive

Slot
Verschillende functies
- Samenvatting geven
- Conclusie trekken
- Advies geven
- Vraag stellen
- Verwachting uitspreken
Let op: Soms heeft een alinea een dubbele functie

Slide 13 - Diapositive

[1] Uit onderzoek blijkt dat voedselfabrikanten het steeds belangrijker vinden om meer te verkopen. De laatste jaren is de productie van voedsel dan ook sterk toegenomen en lijken vrijwel alle fabrikanten bezig te zijn met het verhogen van hun jaarlijkse omzet.  
 
[2] Om dit te bereiken hebben de meeste fabrikanten een aantal veranderingen doorgevoerd. Zo zijn er regelmatig kortingsacties en  gebruiken de fabrikanten aantrekkelijke termen, zoals ‘minder vet’  en ‘extra vitamine B’ om de verkoop te stimuleren.  

DOEL
MIDDEL

Slide 14 - Diapositive

Welke functie vervult het slot van de alinea?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is de functie van de inleiding?

De schrijver..
A
geeft een reden waarom hij de tekst schrijft
B
geeft een samenvatting van het probleem waarover de tekst gaat.
C
geeft zijn mening over de kwaliteiten van koks van nu.
D
geeft een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst.

Slide 16 - Quiz

De kern van een tekst bestaat uit een aantal alinea's die met elkaar te maken hebben.
Er zijn verschillende tekstverbanden mogelijk, bijvoorbeeld opsomming. Benoem de signaalwoorden van dit tekstverband.

Slide 17 - Question ouverte

Instructie 
Les 28- woordspeling en beeldspraak

Slide 18 - Diapositive

Vorige les... Noem twee functies die een slot kan hebben.

Slide 19 - Question ouverte

Woordspeling en beeldspraak
Eerst even een filmpje….

Slide 20 - Diapositive

Woordspeling
Met een woordspeling probeert de schrijver op het verkeerde been te zetten en te laten nadenken. Hij wil er meestal een humoristisch effect mee bereiken. 

Slide 21 - Diapositive

Woordspeling
Verschillende soorten woordspelingen:
1. Het gebruik van een dubbele betekenis: 
‘ Zegt de ene kaars tegen de andere:”Zullen we vanavond uitgaan?” 

2. Het aanpassen van (letters van een) woord, of de woordvolgorde: 
- Wie niet slim is, moet sterk zijn. 
- Iedereen heeft recht op mijn mening.

Slide 22 - Diapositive

Voorbeelden
Word bokser; meer kans op slagen.

Uitleg
Betekenis 1: letterlijk kans op lichamelijk letsel (geslagen worden)

Betekenis 2: figuurlijk kans op goede carrièrevooruitzichten
Uitleg
Iemand van kant maken.
Letterlijke betekenis: kant is een soort stof.
Figuurlijke betekenis: iemand dood maken

Slide 23 - Diapositive

Lees de tekst op het t-shirt. Van welke woordspeling is hier gebruik gemaakt?
A
Gebruik van dubbele betekenis
B
Het aanpassen van (letters van een) woord, of de woordvolgorde

Slide 24 - Quiz

Welke woordspeling wordt hier gemaakt?

Slide 25 - Question ouverte

Waar zie je woordspeling?
A
Dan weet ik op tijd hoe laat het is.
B
Draai dat ventiel maar dicht dan.
C
Je wordt overvallen door een nee gevoel.
D
Het welbekende hokje van meneer Pimpelmees.

Slide 26 - Quiz

Welke woordspeling wordt hier gemaakt?

Slide 27 - Question ouverte

Beeldspraak
Bij beeldspraak vergelijkt de schrijver de werkelijkheid met een 'beeld', iets wat hem aan die werkelijkheid doet denken.

Daarmee maakt hij zijn tekst mooier, sterker, duidelijker, opvallender of grappiger.

Slide 28 - Diapositive

Beeldspraak
Beeldspraak kun je herkennen  aan de woorden die aan het beeld vooraf gaan: als, alsof, net of, lijken of zijn. 

Raoul voelt zich als een vis in het water.
Je kamer lijkt wel een zwijnenstal
Hij heeft een hart van goud
Ze is een schat van een meid.

Slide 29 - Diapositive

Voorbeelden
1. Je kamer lijkt wel een zwijnenstal.
Je kamer is een rommel 

2. Jij voelt je hier als een vis in het water, of niet?
Jij bent helemaal op je plek hier; je voelt je goed
Tip
Je kunt de beeldspraak vaak herkennen aan de woorden die aan het beeld voorafgaan: 'als'; 'alsof'; 'net' of 'van' of door werkwoorden 'lijken' of 'zijn'.

Slide 30 - Diapositive

Zegt de ene kaars tegen de andere: Zullen we vanavond uitgaan?
A
woordspeling
B
beeldspraak

Slide 31 - Quiz

Het is hier een zwijnenstal.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 32 - Quiz

Hij heeft een hart van goud.
A
woordspeling
B
beeldspraak

Slide 33 - Quiz

De cursus lassen voor beginners is afgelast.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 34 - Quiz

De oude brandweerman maakte een uitgebluste indruk.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 35 - Quiz

Zijn buik lijkt wel een luchtballon.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 36 - Quiz


A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive

Waterfietsen na hoosbuien.

Waarom is waterfietsen hier een beeldspraak?
A
De foto laat een beeld zien van waterfietsen
B
Het fietsen door het water wordt vergeleken met fietsen op een waterfiets
C
Het fietsen door een tunnel met veel water erin heet waterfietsen

Slide 39 - Quiz

Welke zin bevat beeldspraak?
A
Ouders zitten de hele dag append in de kantine met XL rugzakken.
B
Die medewerkers komen hier aanlopen alsof er een rode loper ligt.
C
Mooie tasjes erbij, mooie kleren erbij: prachtig!
D
Het aantal kinderen met vier ouders is vele malen groter in deze tijd.

Slide 40 - Quiz

Medewerkers komen 's ochtends aan en bewegen zich meteen naar de kantine. Vervolgens komt de hele kudde in beweging om naar hun werkplaats te gaan. Waarom is kudde hier beeldspraak?

Slide 41 - Question ouverte

Welke beeldspraak zie je hier?
A
Zo trots als een pauw
B
Rood als een kreeft
C
Zo groen als gras
D
Zo groot als een pauw

Slide 42 - Quiz

Wat betekent de beeldspraak:

‘Je bent zo blind als een mol’?
A
Je kunt net zo goed voelen als een mol
B
Je kunt net zo goed graven als een mol
C
Je bent onhandig
D
Je kunt niets zien

Slide 43 - Quiz

Welke beeldspraak zie je hier?
A
Zo vies als een varken
B
Zo lui als een varken
C
Zo mooi als een varken
D
Zo pienter als een varken

Slide 44 - Quiz

De docent zei tegen de leerling: ’Je loopt als een kip zonder kop de klas binnen’.

Wat betekent deze beeldspraak?
A
De leerling loopt netjes de klas binnen
B
De leerling loopt tokkend de klas binnen
C
De leerling loopt de klas binnen zonder te kijken waar hij loopt
D
De leerling loopt de klas binnen met meerdere vrienden

Slide 45 - Quiz

In de kerstvakantie ben ik zo ziek geweest als een hond.

Wat zeg ik eigenlijk?
A
Ik ben niet ziek geweest
B
Ik ben ziek geweest
C
Ik ben erg ziek geweest
D
Ik ben heel erg ziek geweest

Slide 46 - Quiz