Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Startklaar
Telefoon in de telefoontas
Spullen op tafel: boek en schrift
Slide 1 - Diapositive
Planning
Herhaling Les 27 en 28
Stillezen
Afsluiting
Slide 2 - Diapositive
Leerdoelen
- Je leert welke bedoeling een schrijver heeft met elke alinea
- Je leert wat woordspeling en beeldspraak is en hoe een schrijver ze kan gebruiken in zijn tekst
Slide 3 - Diapositive
Herhaling
Les 27 - de functie van een alinea
Slide 4 - Diapositive
Functie van een alinea
Elke alinea, of een groepje alinea's samen, heeft binnen de tekst een functie. De schrijver heeft er een bedoeling mee. Door signaalwoorden te herkennen in een alinea, zal je de functie van de alinea sneller herkennen.
Slide 5 - Diapositive
Wat is de functie van de inleiding? De schrijver..
A
geeft een reden waarom hij de tekst schrijft
B
geeft een samenvatting van het probleem waarover de tekst gaat.
C
geeft zijn mening over de kwaliteiten van koks van nu.
D
geeft een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst.
Slide 6 - Quiz
De kern van een tekst bestaat uit een aantal alinea's die met elkaar te maken hebben. Er zijn verschillende tekstverbanden mogelijk, bijvoorbeeld opsomming. Noem er nog twee.
Slide 7 - Question ouverte
Het slot van een tekst kan verschillende functies hebben, bijvoorbeeld een advies geven. Noem nog twee functies die het slot van een tekst kan hebben.
Slide 8 - Question ouverte
Woordspeling
Met een woordspeling probeert de schrijver op het verkeerde been te zetten en te laten nadenken. Hij wil er meestal een humoristisch effect mee bereiken.
Slide 9 - Diapositive
Voorbeelden
Word bokser; meer kans op slagen.
Uitleg
Betekenis 1: letterlijk kans op lichamelijk letsel (geslagen worden)
Betekenis 2: figuurlijk kans op goede carrièrevooruitzichten
Uitleg
Iemand van kant maken.
Letterlijke betekenis: kant is een soort stof.
Figuurlijke betekenis: iemand dood maken
Slide 10 - Diapositive
Beeldspraak
Bij beeldspraak vergelijkt de schrijver de werkelijkheid met een 'beeld', iets wat hem aan die werkelijkheid doet denken.
Daarmee makt hij zijn tekst mooier, sterker, duidelijker, opvallender of grappiger.
Slide 11 - Diapositive
Voorbeelden
1. Je kamer lijkt wel een zwijnenstal. Je kamer is een rommel
2. Jij voelt je hier als een vis in het water, of niet? Jij bent helemaal op je plek hier; je voelt je goed
Tip
Je kunt de beeldspraak vaak herkennen aan de woorden die aan het beeld voorafgaan: 'als'; 'alsof'; 'net' of 'van' of door werkwoorden 'lijken' of 'zijn'.