BL les 9: herhaling
1 / 22
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat heb je voor de vakantie geleerd tijdens de lessen begrijpend lezen?
Slide 2 - Carte mentale
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
1. Welke manier gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden?
A
De schrijver kondigt het onderwerp van de tekst aan.
B
Hij noemt de aanleiding voor het schrijven.
C
Hij stelt een aantal vragen.
D
Hij vertelt een anekdote.
Slide 7 - Quiz
2. Waarnaar verwijst 'dat' r. 17?
Slide 8 - Question ouverte
3. Waarnaar verwijst 'dat' r. 37?
Slide 9 - Question ouverte
4. Waarnaar verwijst 'die' r. 43?
Slide 10 - Question ouverte
5. Waarnaar verwijst 'dat' r. 62?
Slide 11 - Question ouverte
6. In de inleiding staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-reden. Schrijf dat signaalwoord op.
Slide 12 - Question ouverte
7. Schrijf de uitspraak en de reden op.
Slide 13 - Question ouverte
8. Noteer de kernzin van alinea 3.
Slide 14 - Question ouverte
9. Past het tussenkopje 'Sportprestaties' goed bij de belangrijkste inhoud van alinea 5? Leg je antwoord uit.
Slide 15 - Question ouverte
10. In regel 41 staat het signaalwoord omdat. Welk verband geeft dit signaalwoord aan?
Slide 16 - Question ouverte
11. Schrijf de delen van dit verband volledig op.
Slide 17 - Question ouverte
12. Op welke manier zijn de vijfde en de zesde alinea met elkaar verbonden? Licht je antwoord kort toe.
Slide 18 - Question ouverte
13. Schrijf de hoofdzaak/hoofdzaken van alinea 4 op.
Slide 19 - Question ouverte
14. Kies het juiste antwoord. In deze tekst...
A
brengt de schrijver zijn eigen mening naar voren.
B
geeft de schrijver een of meer meningen van anderen.
C
beschrijft de schrijver een of meer meningen van anderen en voegt daar zijn eigen mening aan toe.
Slide 20 - Quiz
15. Kies het juiste antwoord.
Deze tekst is ...
Deze tekst is ...
A
objectief
B
subjectief
Slide 21 - Quiz
16. Leg je antwoord op vraag 15 uit.
