werkwoorden TT/VT/ 29-3-2021

Werkwoorden in de verleden tijd, deel 4.
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoorden in de verleden tijd, deel 4.

Slide 1 - Diapositive

Wat is de ik-vorm van het
werkwoord " bouwen" ?

Slide 2 - Carte mentale

Wat is de ik-vorm/stam van het
werkwoord "bonzen"?

Slide 3 - Carte mentale

Wat is de ik- vorm/stam van het
werkwoord "blozen"?

Slide 4 - Carte mentale

Wat is de ik-vorm/stam van het
werkwoord "blijven"?

Slide 5 - Carte mentale

Schrijf de ik-vorm (stam) van het werkwoord "zweven".

Slide 6 - Carte mentale

Schrijf de ik-vorm (stam) van het werkwoord "beantwoorden".

Slide 7 - Carte mentale

Wat zijn de 4 stappen om een werkwoord TT goed te schrijven?

Slide 8 - Carte mentale

Wat is het onderwerp?
De ministers vergaderen met de artsen over de Coronacrisis.
A
de Coronacrisis
B
De ministers
C
de artsen
D
vergaderen

Slide 9 - Quiz

Is het ondewerp enkelvoud of meervoud?
De technici helpen de man verder.
A
Enkelvoud
B
Meervoud

Slide 10 - Quiz

opjagen (TT)
De tijger.................zijn prooi op.

Slide 11 - Question ouverte

zitten (TT)
Ik..........net naar een filmpje te kijken.

Slide 12 - Question ouverte

wandelen (TT)
Het kind..................zelf naar de sportclub.

Slide 13 - Question ouverte

Beantwoord
beantwoord
beantwoordt
beantwoorden
Er staan  vier werkwoorden. Maak goede combinaties. 

Ik..........de vragen in Teams.
.............jij deze vraag even?
De douane..........de vragen bij de grens.
De artsen..........de vragen over het virus.

Slide 14 - Question de remorquage

stoort
stort
Stoor
storen
Er staan 4 werkwoorden. Maak goede combinaties.
...........jij je ook aan de langzame WIFI?
Wij ...........u niet meer!
Het kind...........de ouder tijdens het gesprek.
De bouwvakker...........
het beton.

Slide 15 - Question de remorquage

Stappen
1. Lees de zin.
2. Zoek het onderwerp.
6. Zet de stappen in het schema en controleer.
3.Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?
4. Haal de -en van het werkwoord. 
5. Zit de laatste letter in 'T KOFSCHIP?

Slide 16 - Diapositive

Zijn jullie er klaar voor?!

Slide 17 - Diapositive

Welke zin is foutloos geschreven?
A
Jij beantwoorde deze vraag goed.
B
De groep kwamen net aan op school.
C
ging jij meteen naar huis?
D
Ik hoestte in mijn elleboog.

Slide 18 - Quiz

Welke zin is foutloos in de verleden tijd geschreven?
A
Mijn opa blijfde dicht bij mij.
B
Ik wees naar het lekkere gebakje.
C
Wachten jullie straks bij de poort?
D
Geef jij mij de pindakaas even aan?

Slide 19 - Quiz

Welke zin is foutloos geschreven?
A
Wij verdiepten ons in het onderwerp.
B
De man vroeg aan oma de weg.
C
De dokter ontsmetten de wond.
D
Ik zagde de plank af.

Slide 20 - Quiz

opleiden(VT)
De man ....................de jongen ..........

Slide 21 - Question ouverte

nablijven(VT)
De kind.................om 14.15 uur............

Slide 22 - Question ouverte

worden (VT)
Het meisje....................rood toen ze de leuke jongen zag.

Slide 23 - Question ouverte

Zwemmen(VT)
....................de zwemmer helemaal naar de overkant?

Slide 24 - Question ouverte

GOED GEOEFEND!!!!

Slide 25 - Diapositive