6V 1.3 - De Republiek (1602-1700) - deel 2

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

6V 1.3 - De Republiek (1602-1700) - deel 2

Onderzoeksvraag

(uit syllabus)

In hoeverre bepaalde de burgerij de ontwikkelingen in de Republiek in de Gouden Eeuw (1602-1700)?

• In deze paragraaf leer je hoe in de Republiek een oorlogseconomie ontstond.

• In deze paragraaf leer je hoe en waardoor snelle economische groei plaatsvond.

• In deze paragraaf leer je hoe en waardoor de Gouden Eeuw eindigde.

Economische voorsprong door conflicten buitenland

• Tijdens oorlog Republiek: gewoon blijven handelen
• Migratie naar Holland
• Oorlog in Heilige Roomse Rijk (Dertigjarige Oorlog)
• Frankrijk en Engeland: godsdienstoorlogen en spanningen tussen vorst en adel

Economische voorsprong door stedelijke elite

• 1) Particularisme: handelsbelangen vooropgesteld
• 2) Godsdienstige gewetensvrijheid: zakendoen met andersgelovigen
• Beide belangrijk voor groei welvaart
• Investeringen rijke kooplieden: trekvaarten, droogmakerijen, adelijke titels kopen

1648: einde aan burgeroorlogen en opstanden in Europa

• Krachtige staten ontwikkelen
• Overheid helpt handel = mercantilisme
• Ten koste van de Republiek
• Regenten trekken zich terug uit de handel en verdelen de macht onderling
• Rijkdom elite groeit, onvrede bij gemeen
• Politieke tegenstellingen worden groter en groter
• Hollandse regenten zijn staatsgezind
• Gewone volk: oranjegezind.

Rampjaar (1672)

• De regering radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos
• De Republiek aangevallen via land en zee
• Regenten krijgen de schuld van zwak leger
• Oranjeprins Willem III wordt stadhouder

Het einde van deze context- én de Gouden Eeuw zijn voorbij

• Steden raken in verval 
• Einde leidende functie op wereldmarkt
• o Londen werd centrum handel en bankwezen
  
• Atrecht → Brugge → Antwerpen → Amsterdam → Londen

Werkvorm - Verboden te zeggen

• Wat: kennis van elkaar testen door 'verboden te zeggen' 
• Hoe: ieder tweetal heeft een stapel begrippen gekregen. Je moet om en om een begrip uitleggen aan de ander, maar je mag de woorden die erbij staan niet gebruiken. De ander moet het begrip raden.
• Waarom: actief gebruiken van begrippen

Opdrachten ter verwerking

Herhaling: 5, 13, 14

Benodigde kennis: 6

Oefenen bronmateriaal: 7, 8, 9

Allen: lezen paragraaf en maken twee van de drie onderdelen.

Extra filmpjes/informatie hierna

Wat weten jullie al?