Voorbereiding TW 1 Leerjaar 3hv

Zet in het meervoud:
El ordenador.
1 / 32
suivant
Slide 1: Question ouverte
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Zet in het meervoud:
El ordenador.

Slide 1 - Question ouverte

Voorbereiding TW 1 Leerjaar 3hv
Capítulo 1 y 2

Slide 2 - Diapositive

Het bepaald en onbepaald lidwoord > pak voor je pag.13 tekstboek

Slide 3 - Diapositive

Het lidwoord moet hetzelfde zijn als het zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
el chico (mannelijk enkelvoud)
las chicas (vrouwelijk meervoud)

Kijk dus naar het zelfstandig naamwoord:

Slide 4 - Diapositive

Hoe weet je of een woord enkelvoud of meervoud is?


Eindigt het zelfstandig naamwoord op een -s, dan is het meervoud.
Eindigt het zelfstandig naamwoord niet op een -s, dan is het enkelvoud.

Bijvoorbeeld: la casa / las casas

Slide 5 - Diapositive

Vul het juiste bepaald lidwoord in:

Mi madre está en ... cocina.

Slide 6 - Question ouverte

Vul het juiste onbepaalde lidwoord in:

En la ciudad hay ... cine.

Slide 7 - Question ouverte

Vul het juiste onbepaalde lidwoord in:

Aquí tenéis ... uvas.

Slide 8 - Question ouverte

Vul het juiste bepaalde lidwoord in:

Me gustan ... animales.

Slide 9 - Question ouverte

Het meervoud
Je maakt meervoud van een woord door er -s of -es achter te plakken. 
-s : bij woord dat eindigt op een klinker. --> chico > chicos
-es : bij woord dat eindigt op een medeklinker --> azul > azules

Slide 10 - Diapositive

Zet in het meervoud:
Un tomate.

Slide 11 - Question ouverte

De personen in het Spaans
Weet jij nog wie ik/jij/hij... is?

Slide 12 - Diapositive

Ik
Jij
Hij
Zij (enkelvoud)
Wij
Jullie
Zij (meervoud)
u (meervoud)
usted
Yo
él
ella
Nosotros/-as
Vosotros/-as
ellos/ellas
ustedes
usted

Slide 13 - Question de remorquage

Zet in het meervoud:
La habitación.

Slide 14 - Question ouverte

Het werkwoord ser (zijn)

Slide 15 - Diapositive

Vul de juiste vorm in van SER:

Yo ... una profesora.

Slide 16 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van SER:

Vosotros ... de Holanda.

Slide 17 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van SER:

Mi madre y yo ... vegetarianos.

Slide 18 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van SER:

Isabela y Mateo ... españoles.

Slide 19 - Question ouverte

El verbo estar
= zijn (bij plaatsbepaling)

yo                                    estoy
tú                                    estás
él / ella/ usted           está
nosotros                      estamos
vosotros                       estáis
ellos/ellas/ustedes están

Slide 20 - Diapositive

Vul de juiste vorm in van estar:
Nosotros (estar) ____ en el instituto.

Slide 21 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van estar:
¿Dónde (estar) ____ la casa?

Slide 22 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van estar:
Vosotros _______ en la estación.

Slide 23 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van estar:
Mi amigo y yo _______ delante de la tienda.

Slide 24 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van estar:
¿Tú ________ en España?

Slide 25 - Question ouverte

El presente:

Slide 26 - Diapositive

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Mi hermano (cantar) ____ una canción.

Slide 27 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Yo (vivir) ____ en un pueblo

Slide 28 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Tú (beber) ____ mucho té.

Slide 29 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Emilio y Paula (hablar) ______ mucho.

Slide 30 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Vosotros (escribir) ______ una carta.

Slide 31 - Question ouverte

Einde / Fin
Succes met de toets!
¡Mucha suerte con el examen! :-)

Slide 32 - Diapositive