Grammatica woordsoorten blw, olw, bn, zn, hww, zww, vz

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Grammatica woordsoorten

Doelen woordsoorten

1. Je weet wat een lidwoord, bijvoeglijk naamwoord (bn), zelfstandig naamwoord (zn), voorzetsel (vz) en persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.) is.

2. Je kunt deze woordsoorten benoemen in een zin. 

1. Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. liever
2. slim
3. kans
4. leuk

2. Het is een goed plan.

Is het wel of geen lidwoord?

1. wel
2. geen

3. Het meisje was weggelopen.
het is .....

1. geen lidwoord
2. een lidwoord

4. Hij behoorde tot een van de winnaars.
een is …...

1. voorzetsel
2. wel een lidwoord
3. geen lidwoord

5. Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. over
2. waardeloos
3. gouden
4. Amsterdam

6. Helaas was het erg mistig vandaag.
het is ….

1. geen lidwoord
2. wel een lidwoord

7. Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een …...

1. Lidwoord (lw)
2. Zelfstandig naamwoord (zn)
3. Werkwoord (ww)

8. Een bn staat meestal …… het zn.

1. voor
2. achter

9. Maak een kort zinnetje waarbij het bn achter het zn staat.

10. Wat is een stoffelijk bn?
De …… tafel.

1. vierkante
2. verkleurde
3. houten
4. ruwe

11. Een stoffelijk bn eindigt meestal op...

1. -E
2. -R
3. -ER
4. -EN

12. Welk stoffelijk bn heeft geen meervoud op
-en?

1. katoen
2. glas
3. nylon
4. steen

13. Benoem het onderstreepte woord.

De aardige dame heeft de onzekere jongen een compliment gegeven. 

1. blw
2. bn
3. zn
4. zww

14. Benoem het onderstreepte woord.

De aardige dame heeft de onzekere jongen een compliment gegeven. 

1. blw
2. bn
3. zn
4. zww

15. Benoem het onderstreepte woord.

De aardige dame heeft de onzekere jongen een compliment gegeven. 

1. bn
2. zn
3. ww
4. vz

16. Benoem het onderstreepte woord.

Op de tafel stond een mooie bos bloemen. 

1. zn
2. lw
3. bn
4. vz

17. Benoem het onderstreepte woord.

Op de tafel stond een mooie bos bloemen. 

1. bn
2. zn
3. vz
4. ww

18. Benoem het onderstreepte woord

Op de tafel stond een mooie bos bloemen. 

1. bn
2. zn
3. lw
4. vz

19. Is het onderstreepte woord een voorzetsel?

Vanwege het coronavirus is de carnaval dit jaar afgelast. 

1. ja
2. nee

20. Is het onderstreepte woord een voorzetsel?

De enthousiaste kinderen renden de school in. 

1. ja
2. nee

21.Is het onderstreepte woord een voorzetsel?

De leerlingen maakten alle opdrachten netjes af. 

1. ja
2. nee

23. Is het hen of hun?

De docent heeft ... een moeilijke toets gegeven.

1. hun
2. hen

24. Is het hen of hun?

We hebben het ... al verteld.

1. hun
2. hen

25. Is het hen of hun?

Hij wachtte uren op ....  .

1. hun
2. hen

26. Wat zijn de persoonlijk voornaamwoorden in deze zin?

Ik heb voor jullie een lekkere taart meegenomen, die door mijn moeder gebakken is.

1. Ik
2. Ik - jullie
3. Ik - jullie - mijn

27. Wat zijn de persoonlijk voornaamwoorden in deze zin?

Hij heeft het aan ons gegeven.

1. Hij
2. Hij - het - ons
3. Hij - ons