werkwoordtijden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Vandaag

leren we over werkwoordtijden

Eerste regel:

Kijk naar de vorm het werkwoord, niet naar de inhoud van de zin!

Dus:

'Ik ga naar de kapper' is geen toekomstmuziek en geen toekomende tijd want 'ga' is gewoon de stam van het werkwoord 'gaan' en staat in de tegenwoordige tijd.

De acht werkwoordtijden 

1 . onvoltooid tegenwoordige tijd - ott                               zij lacht

2. onvoltooid verleden tijd - ovt                                             zij lachte

3. voltooid tegenwoordige tijd - vtt                                      zij heeft gelachen

4. voltooid verleden tijd - vvt                                                   zij had gelachen

5. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd - ottt  zij zal lachen

6. voltooid tegenwoordige toekomende tijd - vttt     zij zal gelachen hebben

7. onvoltooid verleden toekomende tijd - ovtt             zij zou lachen

8. voltooid verleden toekomende tijd - vvtt                   zij zou gelachen hebben

We gaan oefenen

Hou het overzicht met de werkwoordtijden erbij.

Gebruik in je antwoord de afko's.

Hoe herken je de toekomende tijd?

1. Aan het werkwoord gaan of komen
2. Aan het werkwoord zullen
3. Aan het werkwoord zouden

Hoe herken je de voltooide tijd?

1. aan een hulpwerkwoord
2. aan het voltooid deelwoord
3. aan 'ge' of 'be' voor het voltooid deelwoord
4. aan een koppelwerkwoord

Hoe herken je de onvoltooide tijd?

1. geen voltooid deelwoord
2. geen koppelwerkwoord
3. geen 'ge' of 'be' voor het werkwoord
4. geen hulpwerkwoord

Hoe herken je de verleden tijd?

1. aan de klinkerwisseling
2. als er achter het hele werkwoord 'te(n)'of 'de(n)' staat
3. aan 'te' of 'de' of 'ten' of 'den' achter de stam
4. aan de 'd' achter het werkwoord

Welke tijd?
We gingen naar Amsterdam.

1. ott
2. ovtt
3. ovt
4. vttt

We waren liever naar Rotterdam gegaan.

1. vtt
2. vvt
3. vttt
4. ovtt

Maar mijn zus zeurde de hele tijd...

1. vtt
2. ott
3. vvt
4. ovt

...dat ze per se naar Amsterdam wilde gaan.

1. ottt
2. ovt
3. ovtt
4. vttt

Zijn jullie weleens in Amsterdam geweest?

1. vvt
2. vttt
3. vtt
4. vvtt

Dan zouden we een keertje met z'n allen moeten gaan!

1. ottt
2. vvtt
3. ovtt
4. ovt

Lijkt me leuk om te gaan doen!

1. ottt
2. ott
3. vttt
4. vvt

Eén instinker:

Het werkwoord dat is gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.

Schrijf een zin waarin het werkwoord is gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.