voorzetsel

voorzetsels
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Voorzetsels
voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens…
Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast achter te zetten. voor de kast, op de kast, achter de kast…
Of feest : tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest…

1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

voorzetsels
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Voorzetsels
voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens…
Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast achter te zetten. voor de kast, op de kast, achter de kast…
Of feest : tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest…

Slide 1 - Diapositive

waar en wanneer
Met een voorzetsel kun je een waar en wanneer aangeven.
Waar : Zij staat voor het huis.
             Hij is in het huis.
             Moeder zit achter het huis.
Wanneer: Hij blijft hier tot zaterdag.
                      Zij begint per vandaag.
                      Ik ben hier sinds vorige week.
                    Tijdens de les ging het regenen.


Slide 2 - Diapositive

let op 
Soms heb je te maken met een scheidbaar werkwoord en niet met een voorzetsel!
Het werkwoord bestaat uit twee delen. Scheidbare werkwoorden
Maartje blaast in haar eentje de ballonnen op.                       Het werkwoord is opblazen.
De meisjes kijken elkaar verbaasd aan.                                        Het werkwoord is aankijken
.
op en aan zijn hier dus géén voorzetsels, maar ze horen bij het werkwoord!

Slide 3 - Diapositive

Mijn moeder koopt brood bij de bakker.

Slide 4 - Question ouverte

Joep gaat naar Parijs.

Slide 5 - Question ouverte

Er ligt rommel onder de kast.

Slide 6 - Question ouverte

Tijdens het feest werd er veel gedanst.

Slide 7 - Question ouverte

De hond ligt naast de kachel.

Slide 8 - Question ouverte

Mijn broertje wacht in de auto.

Slide 9 - Question ouverte

Mijn vader kookt een eitje voor mij.

Slide 10 - Question ouverte

De papegaai mocht even uit zijn kooi.

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive