Les 47 Voorzetsels

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Over de toets

Dyslecten met onvoldoende 

Herkansen met Claroread op donderdag 8 april

Huiswerk nakijken

Les 48 vraag 10

Les 49 vraag 4-5-6

Les 48 vraag 10

Les 49 vraag 4

Les 49 vraag 5

Les 49 vraag 6

Les 47 Voorzetsels

Aan het einde van de les:

- weet je wat voorzetsels zijn 

- kun je voorzetsels herkennen in een zin

- kun je voorzetsels plaatsen in een zin

Doelen

Welke voorzetsels
ken je?

Cette vidéo n'est plus disponible

Instructie

Kooiwoorden...

Maar er is meer....

Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er 

…de kast of  ... het feest achter te zetten.

voor de kast, op de kast, achter de kast…

tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest

Instructie

Wat past er op de puntjes...?

John en Sanne gaan ... de auto naar het feest.

1. tussen
2. met
3. tijdens
4. achter

Met een voorzetsel kun je een waar en wanneer aangeven.

Waar                                                Wanneer

Zij staat voor het huis.                  Hij blijft hier tot zaterdag.  

Hij is in het huis.                            Zij begint per vandaag.

Moeder zit achter het huis.          Ik ben hier sinds vorige week.

Instructie

              Geeft het voorzetsel tijd of plaats aan? 

                 Tijdens het feest was het gezellig

1. tijd
2. plaats

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel. 

Bijvoorbeeld:

• houden van: John houdt van chocola.

• luisteren naar: Luister jij naar het advies van de tandarts?

Instructie

Bij welke combinatie heb je een werkwoord met een vast voorzetsel?

1. stappen in
2. werken met
3. reageren op
4. lezen over

                                              LET OP!

Soms heb je te maken met een scheidbaar werkwoord en niet met een voorzetsel! Het werkwoord bestaat uit twee delen.

Maartje blaast alleen de ballonnen op.          Het werkwoord is opblazen.

De meisjes kijken elkaar verbaasd aan.         Het werkwoord is aankijken.

We noemen het dan geen voorzetsel, maar een bijwoord

Instructie

In welk voorbeeld is het een scheidbaar werkwoord en dus een bijwoord?

1. Hij belt op
2. Hij houdt van
3. Hij ergert zich aan
4. Hij speelt met

Aan de slag

Huiswerk: Les 47 vraag 3-4-5 maken