4.3 Spelling

4.3 Spelling
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

4.3 Spelling

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen!
  • Huiswerk bespreken
  • Terugblikken op de vorige les
  • Lesdoel bespreken
  • Uitleg
  • Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Huiswerk bespreken

Gele snelhechter
3.3 Spelling 
opdrachten 1 t/m 6



Slide 3 - Diapositive

Terugblik
Ik weet hoe ik de persoonsvorm tegenwoordige tijd: Hij     vorm schrijf.

Ik weet wat een heel werkwoord is.

Ik weet wat d werkwoorden zijn.


Slide 4 - Diapositive

Schrijf de PV op de juiste manier!
Marieke ( worden) nu ziek.
A
word
B
wort
C
wordt

Slide 5 - Quiz

Schrijf de PV op de juiste manier op!
Selma ( werken) in de kroeg.
A
werken
B
werkt
C
werkdt
D
werk

Slide 6 - Quiz

Schrijf de PV op de juiste manier!
Ik ( braden) een kip in de oven.
A
braad
B
braadt
C
braat
D
braden

Slide 7 - Quiz

Bij de persoonsvorm meervoud schrijf ik ...........
A
de ik- vorm
B
het hele werkwoord

Slide 8 - Quiz

Persoonsvorm t.t.
Ik vorm:  Loop                                        groei
Hij vorm: loopt ( ik vorm +t)             groeit
Wanneer schrijf je de hij vorm?
  • hij, zij of het voor of achter de pv. ( hij- Omar, Zij- mijn zus)
  • je of jij voor de pv ( Jij maakt een salto)




Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Zelfstandignaamwoorden
Meervoud op -en
Bij een korte klank blijft de klank in het meervoud kort. 
Er komt een letter bij. 
dop- doppen
mug- muggen     Dus twee medeklinkers bij meervoud!

Slide 11 - Diapositive

Zelfstandig naamwoorden
meervoud op -en
Bij een lange klank blijft de klank in het meervoud ook lang.
Schrijf het woord zo kort mogelijk.  Er valt dan een medeklinker weg.
beek- beken
aap- apen         Dus lange klank 1 medeklinker!

Slide 12 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm op de goede manier.
( gooien) Ik .......... een bal.
A
gooit
B
gooi
C
gooien

Slide 13 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op de juiste manier!
( verhuizen)
................ jij naar Vlieland?
A
verhuist
B
verhuiz
C
verhuis

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Vidéo

Aan de slag

Lezen: Theorie 4.3 Spelling ( boek b)
Maken: opdracht 1 t/m 7

Slide 16 - Diapositive

Wat heb je geleerd?
Ik weet wanneer ik de ik-vorm moet opschrijven.

Ik weet hoe ik zelfstandige naamwoorden die eindigen op -t, -d en -en moet schrijven.


Slide 17 - Diapositive