Ek = % verandering vraag / % verandering kruisprijs
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
De kruislingse prijselasticiteit
Ek = % verandering vraag / % verandering kruisprijs
Slide 1 - Diapositive
Hoeveel sommen uit het boek heb je al gemaakt?
A
10+
B
10-5
C
4-1
D
Ik ga vandaag beginnen :)
Slide 2 - Quiz
Hoeveel sommen uit het boek wil je gaan maken?
A
5-10
B
10-15
C
15-20
D
20+
Slide 3 - Quiz
Stel dat de prijs van een product daalt met 2%. De afzet stijgt met 4%. Wat gebeurt er met de omzet?
A
De omzet stijgt met 1,92%.
(98 x 104)/ 100
B
De omzet daalt met 8%.
-2 x 4 = -8%
C
De omzet stijgt met 2%.
4% - 2% = 2%
D
Antwoord A, B en C zijn alle drie fout.
Slide 4 - Quiz
Wat gebeurt er met de omzet? TO = P * Q
Bij een prijselastische vraag zal een prijsverhoging leiden tot een omzet
Een prijsdaling zal bij een prijselastische vraag juist leiden tot een omzet
Bij een prijsinelastische vraag zal een prijsverhoging juist leiden tot een omzet
Een prijsdaling zal bij een prijsinelastische vraag juist leiden tot een omzet
daling
daling
stijging
stijging
Slide 5 - Question de remorquage
De prijs van een product daalt en de afzet van een product stijgt. Wat gebeurt er met de omzet?
A
De omzet stijgt.
B
De omzet daalt.
C
De omzet zou zowel kunnen stijgen als kunnen dalen.
D
De omzet blijft gelijk.
Slide 6 - Quiz
De prijs, de vraag, de omzet en de prijselasticiteit
Het verband tussen de prijs van een product en de vraag is altijd negatief.
De elasticiteit (Ev) geeft de verhouding tussen hoeveelheidsverandering (gevolg) en de de prijsverandering (oorzaak) aan.
Is de hoeveelheidsverandering groter dan de prijsverandering? dan geldt Ev >1. De omzet verandert dan mee in de richting van de hoeveelheidsverandering. Bijv. afzet -4%, prijs +2% --> omzet daalt.
Slide 7 - Diapositive
De kruislingse prijselasticiteit
De vraag naar een product hangt niet alleen af van de prijs maar ook van de prijs van andere producten, de kruisprijs.
Bijvoorbeeld: auto's en benzine, koffie en roerstaafjes,
cola en ice tea, chips en borrelnootjes
Slide 8 - Diapositive
Door een flinke heffing worden auto's in een land behoorlijk duurder. De vraag naar benzine....
A
neemt hierdoor toe.
B
blijft gelijk.
C
neemt hierdoor af.
Slide 9 - Quiz
Kruislingse elasticiteit (EK) =
% verandering van de gevraagde hoeveelheid van een product
% verandering van de prijs van een ander product
Slide 10 - Question de remorquage
Kruislingse prijselasticiteit
Slide 11 - Diapositive
De borrelnootjes zijn in de aanbieding. Het aantal verkochte zakken chips ....
A
neemt hierdoor toe.
B
blijft gelijk.
C
neemt hierdoor af.
Slide 12 - Quiz
Kruislingse elasticiteit: voorbeeld
Complementaire goederen (Ek <0)
P koffie ↑ → Q koffiemelk ↓
Substitutiegoederen (Ek >0)
P benzine ↑ → Q treinkaartjes ↑
Slide 13 - Diapositive
Ek = %verandering vraag / %verandering kruisprijs. Stel dat de prijs van aardbeien stijgt met 5%. De vraag naar slagroom daalt hierdoor met 2%. De kruislingse prijselasticiteit is ...
A
positief en inelastisch
B
positief en elastisch
C
negatief en inelastisch
D
negatief en elastisch
Slide 14 - Quiz
Kruislingse prijselasticiteit van de vraag
Slide 15 - Diapositive
Formule Ek
Kruislings prijselasticiteit (Ek) bereken je door:
% verandering Qv product A
--------------------------------
% verandering P product B
(Gevolg)
(Oorzaak)
Slide 16 - Diapositive
De prijs van mandarijnen stijgt met 5%. Het gevolg is dat de vraag naar appels van 1.000 stuks stijgt naar 1.100 stuks. Bereken de kruislingse prijselasticiteit.
Slide 17 - Question ouverte
Ek = %verandering vraag / %verandering kruisprijs. Stel dat de prijs van sinaasappels stijgt met 1,5%. De vraag naar bananen stijgt hierdoor met 2%. Bereken Ek.
A
Ek = 1,5%/2% = 0,75
B
Ek = 2%/1,5% = 1,33
C
Ek = 2% - 1,5% = 0,5
D
Ek = 2%/-1,5% = -1,33
Slide 18 - Quiz
Tekst
Prijselasticiteit
Kruislingse prijselasticiteit
Inkomens elasticiteit
Procentuele verandering vraag goed A
Procentuele verandering prijs goed B
Procentuele veranderin vd vraag
Procentuele verandering vd prijs
Procentuele veranderin vraag
Procentuele verandering inkomen
Slide 19 - Question de remorquage
prijselasticiteit van de vraag
prijselasticiteit van het aanbod
inkomenselasticiteit
kruislingse prijselasticiteit van de vraag
Ea
Ev
Ey
Ek
Slide 20 - Question de remorquage
Substituten of complementen
Goederen die elkaar kunnen vervangen (elkaars concurrenten zijn) noem je substitutiegoederen. Het verband tussen de vraag naar het ene goed en de prijs van het andere goed is positief.
Goederen die elkaar aanvullen (die je samen gebruikt) noem je complementaire goederen. Het verband tussen de vraag naar het ene goed en de prijs van het andere goed is negatief.
Slide 21 - Diapositive
Stel dat de prijs van een product daalt met 2%. De afzet stijgt met 4%. Bereken de prijselasticiteit van de vraag (Ev).
A
Ev = 4/-2 = -2
B
Ev = -4/2 = -2
C
Ev = 2/-4 = -0,5
D
Ev = -2/4 = -0,5
Slide 22 - Quiz
A
Slide 23 - Quiz
De omzet gaat met 5% stijgen door een daling van de prijs met 5%. Wat kun je zeggen over elasticiteit?
A
Het is elastisch
B
Het is inelastisch
C
Het is een Giffen-goed
D
Niets
Slide 24 - Quiz
De kruislingse elasticiteit tussen 2 goederen is 0,7. Wat is juist?
A
Ze zijn substitutiegoederen
B
Ze zijn complementaire goederen
C
Ze zijn inferieursgoederen
Slide 25 - Quiz
Welk voorbeeld heeft een positieve kruislingse prijselasticiteit?
A
De prijs van de fiets en de vraag naar een fietspomp
B
De prijs van Campina vanille vla en de vraag naar het huismerk vanille vla
C
De prijs van een minirok en de vraag naar schepijs
D
Geen flauw idee!!
Slide 26 - Quiz
De Prijsstijging is 8% De vraagdaling is 2,5% Is de elasticiteit van de vraag elastisch of inelastisch
A
elasticiteit
B
inelastisch
Slide 27 - Quiz
De prijs stijgt van €4 naar €5, de vraag daalt van 800 naar 750, wat is de prijs elasticiteit?
A
-0.25
B
-1
C
-0.5
D
-2.5
Slide 28 - Quiz
Afgelopen maand is de prijs van een laptop met 15% toegenomen, de kruislingse prijselasticiteit Ek=-0.4. Wat is er met de vraag van de muis gebeurd?
A
+37.5
B
+6
C
-6
D
-37.5
Slide 29 - Quiz
Omzet was € 10.000 Oude prijs was € 5; prijs is gedaald met 10% Elasticiteit is -4 Hoeveel bedraagt de nieuwe omzet?
A
€ 9.000
B
€ 12.500
C
€ 12.600
D
€ 14.000
Slide 30 - Quiz
De prijs daalt met 10% en hierdoor stijgt de vraag met 20%.
Hoe groot is de elasticiteit en is dit elastisch of inelastisch?