4H interpunctie, meervoud en verkleinwoorden

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen
Als ik naar school ga, pak ik de fiets.
(2) Tussen delen van een opsomming
We hebben chips, chocola, cola en frisdrank gekocht. 
(3) Voor een aantal voegwoorden
Ik zou graag willen gaan fietsen, maar mijn fiets is kapot.

Slide 2 - Diapositive

komma (,)
(4) Na een tussenwerpsel 
, daar fietst de minister-president.
(5) voor en na een bijstelling
Meneer Peters, voorzitter van de ouderraad, heeft een grote bijdrage geleverd. 
(6) Achter en/of voor een een aangesproken persoon
Isa, hoe laat vertrekt je trein?

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
Vingerafdrukken worden als uniek beschouwd: zelfs verschillende vingers van dezelfde hand zijn niet gelijk.
2) voor een opsomming
De volgende leerlingen moeten nablijven: Dan, Demi en Anouk. 
3) Voor een citaat
De docent zei: 'Maak je huiswerk en stel de juiste vragen.'

Slide 5 - Diapositive

punt komma (;)
(1) Als je iets herhaalt/samenvat wat je al eerder genoemd hebt
Mutsen, sjaals, wanten; deze kledingstukken hebben we in de lente niet meer nodig. 
(2) Tussen twee (hoofd)zinnen die sterk met elkaar samenhangen
Beginnen jullie maar alvast; door het drukke verkeer ben ik wat later. 

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Aanhalingstekens
1. Bij de directe rede
Hij zei: 'Deze dag is echt helemaal verkeerd begonnen.'
 'Dit is de smerigste komkommer die ik ooit heb gegeten', stelde zij.
2.  De gebruikte woorden zijn van een ander
Ook de eigen ambtenaren van Van der Burg waarschuwden dat het asielakkoord 'botst' met EU-regels.


Slide 8 - Diapositive

Aanhalingstekens
3. Titels (van boeken of films), maar alleen als je niet kunt cursiveren
De roman 'Het jongensmeisje' is geschreven door Joost Zwagerman.
4. Bij ironie, bijzonder gebruik en zelfnoemfunctie
Haar nichtje bracht de kleding naar de 'droogkuis'.




Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Lastige meervoudsvormen
Soms heb je een apostrof nodig om het woord leesbaar te maken: collega's
Soms is een trema nodig voor de leesbaarheid: braderieën
Soms kun je kiezen: gedachten/gedachtes
Let op woorden uit het Latijn: historici
Woorden met de uitgang -(er)ik, -es, -et met onbeklemtoonde eindlettergreep houden één klinker: dreumes/dreumesen

Slide 11 - Diapositive

Lastige verkleinwoorden
Verdubbel de klinker bij -a, -é, -o en -u. -i wordt -ie:
radio - radiootje, coupé - coupeetje 
Bij woorden op -y en bij afkortingen schrijf je een apostrof:
baby - baby'tje, wc - wc'tje
Soms hebben verkleinwoorden een lastige spelling:
diner - dinertje, jongen - jongetje

Slide 12 - Diapositive

QUIZZZZ
Test je kennis van interpunctie, meervoud en verkleinwoorden. En hoe zat het ook alweer met samenstellingen? 

Slide 13 - Diapositive

tekstvormen
Terug naar de lastige zin-->
dubbele punt
Aanhalingstekens
Komma
puntkomma
om aan te geven dat je het woord en niet de betekenis van het woord bedoelt.
Voor een voegwoord als 'maar', 'omdat', 'want' en 'daarom'.
Voor een opsomming die aangekondigd is
Tussen twee zinnen die bij elkaar horen.
Voor een citaat.
Om aan te geven dat iets gezegd wordt.

Slide 14 - Question de remorquage

In de volgende zin hoort een dubbele punt te staan.
Nadine zuchtte opgelucht: 'Gelukkig, ik heb mijn rijbewijs gehaald!'
A
juist, want het is directe rede.
B
onjuist.

Slide 15 - Quiz

Zij gaan volgende maand niet mee naar Antwerpen, omdat zij geen tijd hebben.
In deze zin moet een komma, want...
A
er moet een komma voor en na een bijstelling
B
er moet een komma voor een onderschikkend voegwoord
C
er moet een komma in een opsomming
D
er moet een komma tussen twee pv's

Slide 16 - Quiz

In de volgende zin is de interpunctie correct:
Ik riep: 'Komt er nog een eind aan'?
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Het meervoud van laboratorium is ...
A
laboratoriums
B
laboratoria
C
laboratoriummen

Slide 18 - Quiz

tomaat + soep = .............
A
tomatesoep
B
tomatensoep

Slide 19 - Quiz

Het verkleinwoord van bikini is ......
A
bikini'tje
B
bikini-tje
C
bikinietje

Slide 20 - Quiz

Het meervoud van bacterie is ....
A
bacteriën
B
bacterieën
C
bacteries

Slide 21 - Quiz

Het meervoud van café is .....
A
caféés
B
cafés
C
café's
D
cafees

Slide 22 - Quiz

Het verkleinwoord van café is .....
A
cafeetje
B
cafétje
C
caféétje
D
café'tje

Slide 23 - Quiz

Het meervoud van buggy is ....
A
buggy's
B
buggys
C
buggies
D
bougies

Slide 24 - Quiz

lange + termijn + planning =
A
lange termijnplanning
B
langetermijn planning
C
langetermijnplanning
D
lange-termijnplanning

Slide 25 - Quiz

kapper + zaak = .......
A
kapperzaak
B
kapperszaak

Slide 26 - Quiz

Het verkleinwoord van baby is ....
A
baby'tje
B
babietje
C
babytje

Slide 27 - Quiz

huilen + balk = ..........
A
huilebalk
B
huilenbalk

Slide 28 - Quiz