oefenen toets p1 lj2

Oefenen toets p1 lj 2
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
Medische kennisMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefenen toets p1 lj 2

Slide 1 - Diapositive

Hoe ontstaat een tensie daling na een spinaal anesthesie?
A
door vasoconstrictie door blokkade van het sympathische zenuwstelsel
B
door vasodilatatie door blokkade van het sympathische zenuwstelsel
C
door bloedverlies ten gevolge van de ruggenprik

Slide 2 - Quiz

wat zijn post-punctieklachten na spinaal anesthesie?
A
hoofdpijn door verlies van liquor cerebrospinalis
B
misselijkheid door hoge tensie
C
hoofdpijn door psychische spanningen

Slide 3 - Quiz

Bij welke vorm van anesthesie wordt de verdovende vloeistof rondom de zenuwuiteinden in het weefsel gespoten?
A
epidurale anesthesie
B
infiltratie anesthesie
C
spinaal anesthesie

Slide 4 - Quiz

Wat is de functie van het ballonnetje (cuff) bij de endotracheale tube?
A
voorkomen van luchtlekkage bij beademing
B
afsluiten van neusholte
C
meten van de druk in de longen bij beademing

Slide 5 - Quiz

Waarom is het traject van A-vezels bij het vervoeren van pijnprikkels sneller dan de C-vezels?
A-vezels:
A
hebben een myelineschede
B
zijn erg kort
C
hebben veel schakelpunten

Slide 6 - Quiz

wat is nociceptieve pijn?
A
pijn door weefselschade
B
pijn door zenuwschade
C
pijn veroorzaakt door psychische klachten

Slide 7 - Quiz

wat is hyperalgesie?
A
volledige gevoelloosheid
B
verminderde pijnwaarneming
C
verhoogde gevoeligheid voor pijn

Slide 8 - Quiz

wat is een kenmerk van viscerogene (ingewands) pijn?
A
de aard van de pijn komt overeen met de aard van de schade
B
pijn kan uitstralen
C
pijnprikkel wordt vervoerd door de a vezels

Slide 9 - Quiz

Welke pijnstiller is een eenvoudig perifeer analgeticum?
A
diclofenac
B
paracetamol
C
morfine

Slide 10 - Quiz

Welke bijwerking hebben opioide pijnstillers (morfine) ?
A
maagbloeding
B
leverschade
C
ademdepressie

Slide 11 - Quiz

Welk medicijn is een centraal analgeticum?
A
paracetamol
B
morfine
C
ibuprofen

Slide 12 - Quiz

Welk analgeticum werkt ontstekingsremmend?
A
paracetamol
B
morfine
C
NSAID

Slide 13 - Quiz

Waar bevindt zich de katheter bij epidurale pijnstilling?
A
in de hersenventrikels
B
in de ruimte rondom het harde hersenvlies
C
in de liquorruimte onder het spinnewebvlies

Slide 14 - Quiz

1
2
3
4
5
Clavicula
mandibula
radius
humerus
sternum

Slide 15 - Question de remorquage

Bij welk type fractuur is er een verhoogde kans op infectie?
A
ongecompliceerde breuk
B
gecompliceerde breuk
C
greenstick fractuur

Slide 16 - Quiz

Wat is een absoluut fractuursymptoom?
A
abnormale stand
B
zwelling
C
pijn

Slide 17 - Quiz

Een patiënt met circulair onderbeengips heeft pijn en bleke en koude tenen. Wat is hier aan de hand?
A
de veneuze afvoer van bloed is belemmerd
B
de arteriële toevoer van bloed is belemmerd
C
er is een ontsteking onder het gips

Slide 18 - Quiz

Wat is een ander woord voor kneuzing?
A
distorsie
B
luxatie
C
contusie

Slide 19 - Quiz

Wat is osteomyelitis?
A
bacteriële infectie van bot en beenmerg
B
een overmatige callusvorming
C
abnormale beweeglijkheid van het bot

Slide 20 - Quiz

zet de fasen van fractuurgenezing in de juiste volgorde
1
2
3
4
herstructurering
callusvorming
consoludatie
hematoom

Slide 21 - Question de remorquage