havo 4 Leesvaardigheid

Vrai ou faux?   Explique ta réponse en néerlandais.
Vrai = waar
Faux = niet waar  (ezelsbruggetje F van Fout ;)

Leg je antwoord uit in het Nederlands.

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 35 min

Éléments de cette leçon

Vrai ou faux?   Explique ta réponse en néerlandais.
Vrai = waar
Faux = niet waar  (ezelsbruggetje F van Fout ;)

Leg je antwoord uit in het Nederlands.

Slide 1 - Diapositive

Traduis.
Choisis le(s) mot(s) qui manque(nt) à la place …

Slide 2 - Question ouverte

Veelvoorkomende structuurwoorden
Car        
En plus
Mais
Au contraire
Comme
Alors
Donc
Pourtant
Bref

Slide 3 - Diapositive

Exercice: vertaal en kies de functie

Zet bij de volgende dia's steeds de juiste vertaling achter het structuurwoord. Geef aan wat de functie in een tekst is.
Kies uit: Opsomming, Tegenstelling, Reden of Conclusie.

Slide 4 - Diapositive

Car
Vertaal en schrijf de functie op
(reden / conclusie / opsomming / tegenstelling)
Exemple:
Je mange chaque jour des légumes car j'adore les légumes.

Slide 5 - Question ouverte

En plus =
(reden / tegenstelling / opsomming / conclusie)
Exemple: J'adore manger les légumes, en plus c'est bon pour la santé.

Slide 6 - Question ouverte

Mais =
Functie = opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: Je déteste les choux de bruxelles, mais j'aime les hamburgers!

Slide 7 - Question ouverte

Au contraire =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: Je ne déteste pas les choux de bruxelles, au contraire: je les adore!

Slide 8 - Question ouverte

Comme =
functie = opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: J'aime les légumes, comme les choux bruxelles, les tomates, le broccoli.

Slide 9 - Question ouverte

Alors =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: J'aime les légumes, alors je les mange chaque jour.

Slide 10 - Question ouverte

Donc =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: J'aime les légumes, donc je les mange chaque jour.

Slide 11 - Question ouverte

Pourtant =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: Je déteste les légumes, pourtant je les mange chaque jour.

Slide 12 - Question ouverte

Bref =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie

Slide 13 - Question ouverte

Samenvattend:

Slide 14 - Diapositive

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Devine la traduction des mots soulignés dans le texte.

Slide 15 - Question ouverte

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Lis le texte en entier et réponds en néerlandais ou choisis la bonne réponse.

Slide 16 - Question ouverte

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Que veut l’auteur dire au alinéa 1 ?

Slide 17 - Question ouverte

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
De quoi parle-t-on au deuxième alinea?

Slide 18 - Question ouverte

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Quel est le but du texte 1?

Slide 19 - Question ouverte

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Quel est le but du texte 1.

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Waarom plaatst Judy geen luiaards terug in de natuur?

Slide 22 - Question ouverte

Slide 23 - Diapositive

Waarom plaatst Judy geen luiaards terug in de natuur?
A
Ze hebben niet geleerd zelf op zoek te gaan naar eten.
B
Ze vormen in Costa Rica een bedreigde diersoort.
C
Ze worden gebruikt voor onderzoek naar hun gedrag.
D
Ze zijn al te zeer gehecht aan mensen.

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Diapositive

Wat zegt Sophie over haar werk als danseres in Moulin rouge?

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

Wat zegt Sophie over haar werk als danseres in Moulin rouge?
A
Ze treedt het liefst op in kleding die past bij klassiek ballet.
B
Ze treedt meestal op samen met een grote groep danseressen.
C
Ze vindt het geweldig als het publiek geniet van de show.
D
Ze vindt het lastig om te dansen op hoge hakken.

Slide 28 - Quiz