Thema 4 les 17

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Thema 4 les 17

Doel

Ik kan de tegenwoordige tijd (t.t.) en verleden tijd (v.t.) herkennen.

Tegenwoordige Tijd

Nu

Werkwoorden:

loop

ga

maak

speel

Verleden Tijd

Vroeger

Werkwoorden:

liep

ging

maakte

speelde

De tijd herkennen

Kijk goed naar het werkwoord en of er een 'wanneer-deel' in de zin staat.

Werkwoord (lopen of liepen)

Wanneer-deel

Vroeger, vorige week, gisteren, etc. (verleden tijd)

Voorbeeld

Nu ken ik haar geheim.

t.t.

We zagen de soldaten.

v.t.

Vandaag maak ik een nieuw gerecht.

1. Tegenwoordige Tijd
2. Verleden Tijd

Gisteren liep ze naar school.

1. Tegenwoordige Tijd
2. Verleden Tijd

We gingen met vrienden naar de film.

1. Tegenwoordige Tijd
2. Verleden Tijd

Het verhaal 'De rattenvanger van Hamelen' gaat over een gebeurtenis die plaatsvond in de stad Hamelen.

1. Tegenwoordige Tijd
2. Verleden Tijd

Er kwam een man naar hamelen die beweerde Rattenvanger te zijn.

1. Tegenwoordige Tijd
2. Verleden Tijd

Hij belooft: 'Ik bevrijd de stad van de rattenplaag.'

1. Tegenwoordige Tijd
2. Verleden Tijd

De mensen beloofden hem goed te betalen.

1. Tegenwoordige Tijd
2. Verleden Tijd

Met zijn fluit lokte hij alle ratten achter zich aan naar de rivier.

1. Tegenwoordige Tijd
2. Verleden Tijd

Ik kan de t.t. en v.t. herkennen.

Ik vind het lastig.

Ik kan het redelijk.

Ik kan het goed.