m3 3.1 Organismen in hun omgeving

3.1 Organismen in hun omgeving
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

3.1 Organismen in hun omgeving

Slide 1 - Diapositive

4

Slide 2 - Vidéo

Wat zijn biotische factoren?
A
Levende factoren
B
Levenloze factoren

Slide 3 - Quiz

Wat zijn biotische invloeden?
A
Factoren die een organisme beïnvloeden na de dood
B
Niet-levende factoren in de omgeving van een organisme
C
Factoren die alleen invloed hebben op planten
D
Levende factoren in de omgeving van een organisme

Slide 4 - Quiz

Wat zijn abiotische factoren?
A
Levende factoren
B
Niet levende factoren

Slide 5 - Quiz

Wat zijn abiotische invloeden?
A
Niet-levende factoren in de omgeving van een organisme
B
Factoren die een organisme beïnvloeden na de dood
C
Factoren die alleen invloed hebben op planten
D
Levende factoren in de omgeving van een organisme

Slide 6 - Quiz

Abiotisch
Biotisch

Slide 7 - Question de remorquage

3.1 Organismen in hun omgeving

Slide 8 - Diapositive

Opdracht
Kijk het volgende fragment en bedenk welke biotische en abiotische factoren je ziet.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Welke biotische en abiotische factoren zag je?

Slide 11 - Carte mentale

Haaksnavel
Zeefsnavel
Pincetsnavel
Kegelsnavel
Sleep de afbeelding van de soort snavel en het soort voedsel naar het juiste hokje.

Slide 12 - Question de remorquage

Kunnen 11:  Je moet aan de hand van een afbeelding van een vogel de naam 
van de poten kunnen noemen.

Koppel de woorden aan de juiste afbeelding.
grijppoot
zwempoot
steltpoot
klimpoot

Slide 13 - Question de remorquage

3.1 Organismen in hun omgeving
Hoe zijn dieren aangepast aan hun leefwijze?
      Snavels

  • Grijppoten > klauwen met scherpe nagels (roofvogels)
  • Zwempoten > zwemvliezen tussen de tenen (watervogels)
  • Steltpoten > lange poten met lange tenen (weidevogels)
    - makkelijker door ondiep water of hoog gras lopen
  • Klimpoten > tenen naar voren en achter (tuinvogels)
    - op en neer lopen langs boomstammen

Slide 14 - Diapositive

Wat kunnen vogels met deze poten?
Klimmen
Hun prooi vastgrijpen
Zwemmen
Door hoog gras en laag water lopen

Slide 15 - Question de remorquage

3.1 Organismen in hun omgeving
Hoe zijn planten aangepast aan hun omgeving?



  • Donkere bossen
    - Voorjaarsbloeiers, groeien en bloeien voordat bomen bladeren krijgen
  • Hete en droge woestijnen
    - Woestijnplanten > zuinig met water
    - Weinig water verdampen uit bladeren > cactus geen bladeren
    - Kleine bladeren met vette waslaag of haren op bladeren

Slide 16 - Diapositive

Wat is een juiste beschrijving van een ecosysteem?
A
Een ecosysteem bestaat uit de relaties tussen organismen en hun omgeving.
B
Een ecosysteem is een verzameling biotische en abiotische factoren.
C
Een ecosysteem is een begrensd gebied met alle organismen daarin met relaties tussen organismen en tussen organismen en de levenloze natuur.
D
Een ecosysteem is de variatie in organismen in een bepaald gebied.

Slide 17 - Quiz

Bij welke organismen is de lichaamstemperatuur gelijk aan de omgeving?
A
Warmbloedige dieren
B
Koudbloedige dieren

Slide 18 - Quiz

Wat is het verschil tussen biotische en abiotische factoren?
A
Biotische factoren hebben te maken met de niet-levende omgeving, terwijl abiotische factoren te maken hebben met levende organismen.
B
Abiotische factoren zijn altijd positief voor een ecosysteem, terwijl biotische factoren soms negatief zijn.
C
Biotische factoren hebben te maken met levende organismen, terwijl abiotische factoren te maken hebben met de niet-levende omgeving.
D
Biotische factoren zijn altijd positief voor een ecosysteem, terwijl abiotische factoren soms negatief zijn.

Slide 19 - Quiz

Een ecosysteem bestaat uit organismen, hun abiotische omgeving en hun biotische omgeving.
A
Waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Het organisme is zelf 37 graden en de omgeving 20
A
Warmbloedig
B
koudbloedig

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste omschrijving voor koudbloedig zijn?
A
Een organisme heeft niet altijd een constante temperatuur, zijn omgeving is bepalend
B
Een organisme heeft een vacht
C
Een organisme heeft altijd een constante temperatuur ongeacht zijn omgeving
D
Een organisme heeft veren

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste omschrijving van warmbloedig?
A
Een organisme heeft altijd een constante temperatuur ongeacht de omgeving
B
Een organisme heeft een vacht
C
Een organisme heeft niet altijd een constante temperatuur ongeacht de omgeving
D
Een organisme heeft veren

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Abiotisch
Biotisch

Slide 27 - Question de remorquage